L'esthétique

Inleiding

Dit was het tweede kleine boekje dat ik had gekocht voor tijdens onze fietsvakantie, en omdat we toch halvewege die vakantie even op en neer naar huis terug moetsen, kon ik het mooi meenemen toen ik het eerste uithad.

Het boekje is geschreven in het kader van de serie Que sais-je, waarin concepten, ideeën of personen in een korte tekst worden toegelicht – in die zin lijkt het een beetje op de Nederlandse serie Elementaire Deeltjes die wordt uitgegeven door Singel Uitgeverijen. Dit werkje is geschreven door Carole Talon-Hugon, die gespecialiseerd is in esthetiek en kunstfilosofie.

Prehistorie van de esthetiek

Het werk begint met de prehistorie van de esthetiek. Lang voordat de term gemunt werd, was er al reflectie op kunstzinnige uitingen. Talon-Hugon bespreekt de ideeën van Plato (in de Hyppias Major, Philebus en natuurlijk De Staat), Plotinus (Enneade I.6) met daaruitvolgend Cicero (in Tusculanae disputationes, IV.31) en tenslotte de Middeleeuwen (met Name Boëtius en Augustinus). Hoewel er in die periode nog geen echte reflectie op de kunst plaatsvond (met name omdat er nog geen sprake was van 'Kunst' in de moderne betekenis van het woord) werd er al wel veel geschreven over met name muziek en poëzie (tragedie).

De noodzaak van een separate wetenschap voor het zintuiglijk waarneembare ontstond tijdens de Wetenschappelijke Revolutie, wanneer het hele idee van secundaire eigenschappen school begint te maken.

La science nouvelle affirme que les qualités sensibles résultent d'une certaine disposition spatiale de particules de matière en mouvement. Cette microstructure de l'objet produit au contact des sens telle ou telle sensation. (p.33)

Als gevolg hiervan (het verhaal is al een aantal keer in andere werken uitgebreid ter sprake gekomen) komt het hele moderne concept van de schone kunsten naar voren. Eerst als nieuwe categorie naast de artes liberales en de artes mechanicae, zoals in 1746 door Charles Batteux beschreven.

Les Beux-Arts réduits à un même principe: les beaux-arts y sont en effet distingués des arts mécaniques pas leur finalité: ces derniers visent l'utile, les autres le plaisir. (p.36)

De wetenschappelijke revolutie

Maar vooral tijdens en als gevolg van de Italiaanse Renaissance krijgt het kunstwerk een steeds onafhankelijker en prominenter plaats. Met name Giorgio Vasari (zie The Collector of Lifes), die met het vernieuwende inzicht komt dat werken niet alleen in hun tijd gecreëerd zijn, maar ook in hun tijd beoordeeld worden. De noodzaak van een geïnstitutionaliseerde kunstkritiek ontwikkelt zich hand in hand met de emancipatie van het kunstwerk – hoewel deze kritiek initieel vooral de (goede) smaak betrof:

Quand la beauté cesse d'être pensée comme la manifestation sensible de la perfection, le goût apparaît , dans son usage métaphorique, pour occuper les fonctions d'instance critique laissées vacantes par la raison. (p.39)

Het onderscheid in primaire en secundaire eigenschappen

Talon-Hugon vervolgt haar historische analyse met de filosofieën van Francis Hutcheson en David Hume. In 1757 spreek Hutcheson over absolute en relatieve schoonheid, waar Hume in datzelfde jaar spreekt over de smaak van een object en de smaak van de waarnemer, zonder daarbij overigens de objectiviteit te verliezen. Volgens zijn opvatting is het smaakoordeel objectief, omdat het de biologische samenstelling van de soort ([une] constitution interne de l'homme) is die maakt dat het ene ons pleziert en het andere ons afschrikt.

Esthetiek

Uiteindelijk munt Alexander Baumgarten de term 'esthetiek'. Hij bedoelt het met name als wetenschap van poëzie, als wetenschap van de regels die een poeem een goed poeem maken. Maar ook hij zit nog in het frame dat het schone de waarneembare vorm van de waarheid is (la beauté est la manifestation sensible de la perfection d'un objet, p.51), maar hij stelt wel (in tegenstelling tot Plato) dat het zintuigelijk schone een eigen autonoom domein heeft.

Van Baumgarten maakt ze nog een uitstapje naar Kant, die stelt dat het smaakoordeel geen kennisoordeel is. Het smaakoordeel levert geen enkele kennis over het object op (p.54). Het gaat bij Kant om een gedesintresseerd oordeel.

Filosofie van en door de kunsten

Na het historische exposé gaat ze over over de filosofische theorie van de kunsten, zoals die volgens haar door Hegel werd geïnitieerd (hij heeft het ook over 'filosofie van de kunsten'). Talon-Hugon maakt hier onderscheid tussen esthetiek als discours over kunst en esthetiek als discours door de kunst. Voor wat betreft dit heeft ze het over Schelling die kunst ziet als verschijning van het Idee (p.62), terwijl ze voor het tweede punt Hegel (kunst is de zintuiglijke verschijning van de Geest) en Schopenhauer (esthetiek levert een mogelijke bevrijding van de Wil op) bespreekt.

Aansluitend spreekt ze over de kunstenaar-filosofen en de filosoof-kunstenaars, specifiek Nietzsche en Heidegger. Haar conclusie is dat '[une] bonne part de l'art du XIX et XX sciècle fut ainsi directement ou indirectement marquée par cette philosophie qui confère à l'art un statut absolutement inédit – à savoir, une dimension ontologique, une portée gnoséologique et une rôle messianique. (p.83)

In het laatste hoofdstuk gaat ze in op de rol van de esthetiek in het licht van de kunstzinnige praktijk van de twintigste eeuw. Aan de hand van een hele stapel voorbeelden maakt ze duidelijk dat het begrip van de kunst inmiddels zo breed en zo diep is, dat het lastig is hier één overkoepelende studie van te definiëren (wat de esthetiek toch beoogt). Er wordt ingegaan op pogingen van de Frankfurter Schule (Benjamin, Adorno) en de fenomenologische traditie (Merleau-Ponty, Michel Henry) om het kunstwerk in de moderne tijd een plaats te geven. In een laatste paragraaf in dit hoofdstuk bespreekt ze de angelsaksische analytische invloeden op dit discours, maar trouw aan haar Franse traditie en opvoeding gaat ze hier wat oppervlakkig op in.

In de conclusie wordt de vraag naar de hedendaagse esthetiek gesteld. Ze Talon-Hugon onderscheidt hier drie tendensen (traits spécifiques) die de filosofie van de kunsten beïnvloeden: allereerst de tijd van de mondialisatie die gekenmerkt wordt door het individualisme, het pluralisme en het eclecticisme (p.111), ten tweede de 'artification, le processus de transformation du non-art en art' (p.112) en tenslotte de invloed van hedendaagse productie- en distributiemiddelen. Haar conclusie is uiteindelijk dat de esthetiek de meer positieve wetenschappen van een kritische reflectie moet blijven voorzien (p.122).

Conclusie

Hoewel ik al het nodige heb gelezen over esthetiek (en van Talon-Hugon) was die kleine werkje toch erg informatief. Niet alleen doordat de vele gezichten van de esthetiek door de eeuwen heen hier fijn overzichtelijk bij elkaar staan, maar ook door de vele voorbeelden (van gedichten, schilderingen, beeldhouwwerken) die de revue passeren. Deze twee eigenschappen maken dat dit kleine boekje zeer veel ingangen biedt naar andere ideeën, teksten of kunstwerken. Het is daarmee een prima basis voor een inleiding in de filosofie van de kunsten.