De Langste Tour

Rond pasen werd ik een paar dagen door koorts geveld. In de slaapkamer waar ik die dagen doorbracht, vond ik dit boekje in de kast – of eigenlijk het vijfenvijftigste deel van wielertijdschrift De Muur. Omdat ik een week daarvoor met vriendin A tijdens een wandeling hierover had gesproken, begon ik tussen het slapen door hierin te lezen, omdat ik toch te sterk was om niks te doen maar te zwak om moeilijker teksten tot me te nemen. Toen ik al snel weer wat beter was, vond ik mezelf er te zeer door gegrepen om het weer weg te leggen, dus heb ik het uiteindelijk toch (ten tweedemale) uitgelezen.

Hoewel het alweer zo'n vijf jaar geleden was dat ik het had gekocht en gelezen, was er nog best wel veel dat me van de eerste lezing was bijgebleven. Behalve een algemeen gevoel van hoe zwaar en primitief die vroege ronden van Frankrijk zijn geweest waren er drie punten die ik me nog redelijk specifiek kon herinneren. Allereerst dat de etappes zo absurd lang waren. Drie- vierhonderd kilometer was geen uitzondering, wat een nachtelijke start vereiste, regelmatig om twee uur 's nachts.

Wat me ook opviel was dat de coureurs ondankt die lengte regelmatig de gelegenheid te baat namen om tussendoor een paar biertjes te drinken, kaartjes te zoeken om naar huis te sturen, of lekkere lamskoteletten te eten. En wat ik me nog kon herinneren was de absurde etappe in de Pyreneeën, van Bayonne naar Luchon, waar de renners meer dan twintig uur door wind, hagel en sneeuw hadden gereden. Een citaat uit het etappeverslag uit Le Matin geeft duidelijk weer hoe het er aan toe is gegaan:

Doornat en bibberend, met de benen vol modder, rood aangelopen ogen, vinden de coureurs geen moment ontspanning en moeten ze zich ophijsen in de mistflarden en de fijne regen tijdens de beklimmingen. Vrijwel iedereen rijdt alleen. De etappe Bayonne-Luchon is één van de meest aangrijpende sportgebeurtenissen, de meest dramatische die ik ooit zag. Verstijfd, uitgeput, er zijn er die niet willen opgeven en die 's avonds om elf uur bij de controle aankwamen na kilometers en kilometers gelopen te hebben in de regen, de kou en de zwarte nacht over onbekende wegen.

Toch was ik blij dat ik het boekje nog een keer las, want ik was ook wel weer het één en ander vergeten. Bijvoorbeeld de rol die de pers toen al in het geheel speelde. Zo was er de socialistische krant l'Humanité, die de tour vooral zag en beschreeft als het uitbuiten van de arbeidende renners door de magnaten van de kranten en de grote fietsfabrikanten (wat dat betreft is er weinig veranderd). Of de Vlaamse journalist Van Wijnendaele, die de renners grote nationalistische inspiratie en emoties toekende, hiermee ontkennende dat zij ook gewoon voor het prijzengeld aan het fietsen waren – iets wat Henri Desgrange, de toenmalige tourdirecteur (en uitgever van l'Auto) ook irriteerde.

Een ander interessant gegeven, wat me bij de eerste lezing niet eens wat opgevallen, is dat er twee soorten renners zijn: zij die als groep fietsen in een gesponsorde wielergroep en zij die als individu aan de tour meedoen – de zogenaamde isolés of touristes-routiers. En de grote uitval: de 126 coureurs die op 18 juni 1926 Parijs verlaten behoren 44 renners tot de eerste categorie en 82 tot de tweede. Overigens vond het defilé wel plaats in Parijs, maar alleen om van daar de trein naar Évian te nemen, waar de werkelijke start zou plaatsvinden. De sponsors zijn meestal grote wielerfabrieken, de isolés dikwijls zelfstandige fietsenmakers. Uiteindelijk finishen 42 renners vier weken later op de Vélodrome d'Hiver in Parijs, waar ze nog een rondje van 666,66 meter moeten fietsen.

Ik was, stom genoeg, ook vergeten wie die tour eigenlijk had gewonnen. Dat was de Belg Lucien Buysse, die daarmee in totaal 85.000 Francs verdiend – een bedrag waar de gemiddelde Belgische arbeider 'acht tot tien jaar voor moet werken' (p.159). Hij betaalt daarvan wel zijn ploeggenoten, mecaniciens en masseurs; en ook de boetes die hij tijdens de ronde van de organisatie heeft gekregen, bijvoorbeeld voor het aannemen van een nieuw wiel van een toeschouwer wanneer zijn eigen is gebroken - er waren veel en strenge regels in die tijd.

Een indrukwekkend boekje om te lezen. Te bedenken dat de courreurs op twee verzetten (één aan beide kanten van het achterwiel) etappes van rond de driehonderd kilometers moeten afleggen, over zandpaden zonder alle technische snufjes en handigheden van vandaag de dag, laat wel zien wat een enorme krachttoer de rond toentertijd moet zijn geweest. Sinds ik zelf af en toe een klassieke tocht op klassieke fietsen verrijd, die in de regel ook voor zonsopkomst starten, kan ik me wel een klein beetje een voorstelling maken van de sfeer en de spanning tijdens zo'n start – maar zelf heb ik nog nooit meer dan tweehonderdvijftig kilometer op een dag gereden.

Het boekje is fijn opgedeeld met een etappe per hoofdstuk, plus nog een inleiding en twee afsluitende hoofdstukken. Het geheel is redelijk vormgegeven en voorzien van een aantal fraaie foto's. Ik ben blij dat ik A heb aangeraden dit boekje aan haar partner cadeau te doen.