The Pensive Image
In dit boek neemt Hanneke Grootenboer Heideggers vraag waarom er iets is in plaats van niets als centraal uitgangspunt: waar is het zijn van het ding gelegen, zijn we in staat het zijn van dat ding waar te nemen? Het beroemde ("rather overburdened", p.1) voorbeeld van Heidegger is Van Goghs schilderij van de boerenschoenen. Wat is er in het schilderij? De schoenen, het canvas, De kleuren, ...? Voor Grootenboer zijn de kunsten (met name de beeldende kunsten) een gesprekspartner in het filosofisch discours, suggereren ze vragen of antwoorden en geven ze richting aan het denken:
I argue that art is a form of thinking, and that painting is capable of offering us a thought, rather than a meaning of a narrative. That painting can give us a way "into" philosophical issues by offering us as viewers an entrance to its pictorial realm [...]. (p.2)

Twee delen
Het boek is verdeeld in twee delen: Defining the Pensive Image en Painting as Philosophical Reflection, met respectievelijk twee en drie hoofdstukken. In het eerste deel beschrijft ze waarom ze zich in haar analyse met name richt op de schilderkunst: ze brengt een principieel verschil aan tussen deze kunstvorm enerzijds en film en fotografie anderzijds – een onderscheid dat ze met restlessness at rest aanduidt (p.26) en wat ze onder andere aan Lessings begrip van het vruchtbare moment (fruchtbaren Moment) ophangt. Principieel hierin is dat dergelijke beeltenissen een zekere openheid behouden, waarbinnen zij een theoretische reflectie mogelijk maken:
These images are not allegories or emblems that can be deciphered but thought-images that remain open, incomplete, and, to a certain extent, frustrating. The unthought is somehow in the image through objects and bodies that, though at rest, all the while possess movement. Such images do not bring the sort of closure that Goethe found so remarkable about Laocoön and his sons. Instead what they have opened up are ways toward theoretical reflection. (p.45).
Ze vervolgt deze methodologische discussie met een analyse van het Denkbild, waarin ze een pad aflegt van Herder en Winckelmann tot de Frankfurter Schule (met name Benjamin, aan wie ze term ontleent). In deze analyse wordt Herders idee serieus genomen, dat beeltenissen beter in staat zijn om ideeën weer te geven dan woorden of abstracte concepten (p.57). Aan de hand van de geschiedenis van de ontcijfering van de Egyptische hiërogliefen analyseert ze de vraag of en in hoeverre het beeld samenvalt (of kan samenvallen) met het idee. Samen met de openheid die het vruchtbare moment oplevert, vormt deze rol van het beeld (en de manier waarop dit beweging in stilstand mogelijk maakt) haar theoretisch kader.
Wijsgerige voorbeelden
In de drie hoofdstukken van het tweede deel staat telkens een wijsgerig concept centraal, dat door Grootenboer aan de hand van een keur aan kunstwerken wordt onderzocht. Zo gaat ze in hoofdstuk drie in op de verhouding tussen denken, wonen, en ambachtelijkheid. Aan de hand van figuratieve beeltenissen, rariteitenkabinetten en poppenhuizen uit de zestiende en zeventiende eeuw, bespreekt ze het verblijven bij de dingen, de dialectiek van het naderen en terugtreden, en de veranderende verhouding tussen privé en de publieke ruimte.
Hoofdstuk vier gaat met name in op de vraag hoe kunstwerken iets kunnen laten schijnen (shine, de Engelse vertaling van het Duitse Scheinen). Klodders verf op stillevens die in hun ondoorzichtigheid de suggestie van een doorzichtige dauwdruppel opwekken; dauwdruppels die al sinds het begin van onze jaartelling als hét teken van realisme gelden en die ons doen nadenken over voor- en achtergrond, over transparantie en realisme (pp.112f.).
Het laatste hoofdstuk gaat met name in op (zelf)reflectie. Aan de hand van fotorealisme, met name het werk van Richard Estes, gaat Grooteboer in op de rijke wijsgerige traditie van reflectie. De werken die ze hierbij aanhaalt stellen vragen over wat origineel is, wat index en wat referentie.
We could say that in the very shine of Estes's painting, we see the essence of painting, which is, according to photorealism, neither its materiality, nor its subject matter but, as Hegel pointed out, its capacity to reflect, to think. (p.160).

Conclusie
The Pensive Image is een zeer rijk, informatief en leesbaar boek. Grootenboer laat zien niet alleen de kunsthistorie, maar ook de filosofische traditie bijzonder goed te beheersen en ze maakt eens te meer duidelijk dat het één niet zonder het ander kan. Lezers die goed zijn ingevoerd in één van beide domeinen zullen hierdoor veel leren van het andere domein (dat geldt in ieder geval wel voor mijzelf). De vele voorbeelden die ze in het boek aanhaalt willen nog wel eens overweldigend overkomen, maar gelukkig wordt het nergens pedant of onoverzichtelijk.
Het is misschien jammer dat ze zich beperkt tot de beeldende kunst. Het zou op zich interessant zijn of en in hoeverre haar analyse zich uit laat breiden naar andere kunstmodaliteiten. Een andere kant van dezelfde medaille is dat ze zich misschien wat beperkt in de denkers die ze aanhaalt – ze heeft het bijvoorbeeld niet over Nietzsche of Schopenhauer, die toch ook veel over kunst hebben gezegd.
Het werk is rijkelijk voorzien van illustraties, met een separaat kleurenkatern voor de meest centrale kunstwerken. Op basis van dit katern heb ik een korte presentatie gemaakt (pdf, 6,8MB) die wat van haar centrale punten samenvat.