Verslag nummer 61
Toegevoegd op 1 februari 2025
1.370 woorden
Fascisme en Populisme
Chinese Cosmopolitanism
Inleiding
Dikwijls wanneer ik een beschrijving van een boekje ga maken, begin ik in gedachten met de opmerking Needs more Heidegger. Eigenlijk altijd is dit voor de grap, maar in het geval van Shuchen Xiangs Chinese Cosmopolitanism meen ik te mogen concluderen dat dit werk daadwerkelijk gebaat zou zijn met wat meer connectie met Heideggers filosofie.
Centrale these
Xiangs centrale these is dat er een fundamenteel onderscheid is tussen de (Noord-)West-Europese en Chinese metafysica. In de Westerse metafysica zijn de dingen wat ze zijn op grond van een essentie en komen de dingen tot stand doordat die vooraf gedefinieerde, onveranderlijke en eeuwige essentie door vormloze en ongedefinieerde ontvangende materie wordt opgenomen: de werkelijkheid als gevormde stof. Ze grijpt hierbij, vanzelfsprekend, vooral terug op de oude Grieken; met name Plato's concept van de Ideeënwereld en het daaruit voorvloeiende Aristotelische begrip van hylemorfisme. Dit essentialisme werd met name in de Middeleeuwen voorzien van een hiërarchische component, waarbij alle dingen hun onveranderlijke positie in de Scala Naturae (The Great Chain of Being, H4) innamen.
In de Chinese metafysica, aan de andere kant, zijn de dingen wat ze zijn op basis van hun worden. Hier is geen sprake van ongevormde ontvangende stof en starre vooraf vaststaande vorm; dingen zijn altijd al wat ze zijn en veranderen ook nog eens continu door veranderende omstandigheden, nieuwe inzichten en gewoonten. Elk ding heeft z'n eigen oorsprong (ziran, 自然) en staat in continue wisselwerking met alles (wan wu, 万物). Dit betekent in dat er geen radicaal onderscheid tussen de dingen bestaat, en dat bijvoorbeeld een niet-Chinees een Chinees kan worden door culturalisatie en opvoeding (p.104). Doordat alle dingen vanuit henzelf gedacht worden, is er ook geen hiërarchie tussen de dingen.
Dit onderscheid tussen de hiërarchische raciaal-ontologische en de holistische cultureel-procesmatige metafysica (p.104) is volgens Xiang de oorsprong en oorzaak van westers kolonialisme, imperialisme en racisme. Het hiermee verbonden manicheïsche onderscheid tussen goed en kwaad (p.107) is in de westerse metafysica ingevlochten en wordt ingezet om de essentieel andere te onderwerpen of uit te moorden. De grond waarop deze essentieel anderen wonen, is feitelijk nog ongevormde materie die passief ligt te wachten op de vorming door de goede blanke mens. Hoewel de Chinese techniek en cultuur gedurende eeuwen superieur aan die van het Westen was (pp.38ff.), heeft China nooit de amibitie gehad om op een Europees-achtig imperium te bouwen:
Since the Chinese tradition has no view of the universe as static and sees all things as existing within the continuum that is nature, it has no epistemological predisposition to drawing sharp ontological distinctions and thus does not assume the Manicheanism between good and evil that endowed the Western tradition with such fear and revulsion toward the (barbarian) racial other. (p.107f.).
Twee centrale pijlers
Om haar punt te maken, put Xiang vooral uit de confucianistische en taoïstische tradities, waarin ze vooral hangt aan het mysticisme van de Daodejing. Ze bespreekt uitgebreid de gedachte dat het in het zoeken naar wijsheid niet gaat om het vinden van onderscheidende criteria maar juist om het gemeenschappelijke, dat de ware wijze zich verbonden voelt met alles (p. 95), of dat de dingen hun oorsprong in zichzelf vinden en in een continue wisselwerking met hun omgeving opereren (p.148). Ze ondersteunt haar analyse met uitgebreide primaire en secundaire literatuur, waarbij ze continu de relevante Chinese karakters verschaft en toelicht.
Het werk kent eigenlijk twee centrale pijlers. Allereerst de observatie dat de dingen hun oorsprong in zichzelf hebben, dat ze zelf een creatieve kracht hebben om tevoorschijn te komen (p.35). Ze illustreert deze gedachte aan de hand van de analyse van het begrip en karakter li (理, wat overigens door google vertaald wordt met reden, reason):
We can most effectively get a conceptual grasp on the paradoxical idea (to a Western audience) of the creative realization of the innate form of things by looking at the history of the word li (理), which is often translated as 'principle' or 'order' but is best translated in this context as 'coherence' or 'pattern'. [Xu Shen] explains li as 'working on jade.' Working on the jade according to its natural veins is li. [...] The ancient Chinese believed that uncarved jade possesses a great quality of potency, but that to bring out that quality craftsmen had to work on it according to its natural veins. (p.153)
De tweede pijler, ik anticipeerde er al even op, is gelegen in de verbondenheid van alles met alles en de daaruit voortvloeiende gedachte dat ieder ding op harmonieuze wijze met zijn omgeving samenvalt. Toegepast op de verhouding tussen Chinezen en niet-Chinezen citeert Xiang hier de Optekeningen over de riten (The Book of Rites), een klassieke Chinese verzameling rituele en ceremoniële voorschriften:
With regard to all the materials used for habitation, they must inevitably be influenced by the weather/climate, the nature of the land, the tempature and moistness of the climate. The wide walleys and the big rivers are different. Because people live in different places, thus their customs/ways of life (俗 Sú) are different. (p.183)
Deze gedachte, die eigenlijk het hele werk doordesemt, doet heel erg denken aan het fenomeen resonantie, zoals dat door Hartmut Rosa voor ons is geanalyseerd. En uiteindelijk, pas op pagina 186, komt ook Xiang tot die observatie, wanneer ze zegt dat 'the process that allows for the dynamic, mutually interactive relationship between particulars that constitutes harmony [...] is resonance (ganying 感应).
Stroman en negatie
Hier komt ook direct mijn grootste probleem met dit boek om de hoek kijken. Xiang heeft de neiging om de hele westerse metafysica te reduceren tot de positief-wetenschappelijke rationale component hiervan. Door zich op deze stroman te fixeren, negeert ze allerlei inzichten die dezelfde analyses op hebben geleverd als het confusionsime en taoïsme. Zo rept ze met geen woord over de Middeleeuwse mystiek van Cusanus of Eckhart, negeert ze Latour en Merleau-Ponty, en refereert ze niet aan Rorty, Wittgenstein of Dewey – of aan Rosa, blijkbaar.
Deze omissies wordt het duidelijkst wanneer ze schrijft over de manier waarop de dingen volgens de Chinese metafysica tot stand komen (p.153), wat ik hierboven al aanhaalde. Vanuit de Chinese metafysica is de schoonheid al in jade aanwezig, maar is een ambachtsman vereist om dit tevoorschijn te laten komen. Het meest voor de hand liggende westerse equivalent van deze observatie is natuurlijk de uitspraak van Michelangelo: Ho visto un angelo nel marmo e ho scolpito fino a liberarlo. Ook westerse kunstenaars en ambachtsmensen laten het materiaal waar ze mee werken schijnen (zie de prachtige analyse in Sennets The Craftsman).
En hiermee kom ik op het punt waar ik deze bespreking mee begon. Hoewel Xiang zich baseert op Plato's Staat en Aristoteles' Ethica, negeert ze volledig Heideggers grondige analyse van het begrip poièsis (ποίησις), dat centraal staat in Aristoteles' metafysica. In zijn Frage nach der Technik beschrijft Heidegger uitgebreid dat dit begrip juist gestoeld is op een resonerend tevoorschijn-laten-komen van het ding in relatie met zijn omgeving. Dit is juist, dixit Heidegger, het grote verschil tussen klassieke en hedendaagse techniek, dat die laatste de dingen (op aggresieve wijze) opvordert – werkelijk een zijnsbegrip dat volgens mij prima aansluit bij Xiangs beschrijving van het Chinees holisme.
Een ander, op een bepaalde manier omgekeerd punt dat tijdens het lezen steeds bij me opkwam, is hoe een metafysica zoals die door Xiang beschreven wordt gerijmd kan worden met een cultuur die alles wat beweegt als voedsel lijkt te beschouwen, ongekende bruggen en tunnels bouwt voor de opkomende snelwegen, en de grootste fabrieksmatige megastallen ter wereld heeft. Ze stipt deze vraag in haar introductie even kort aan met betrekking tot de Oeigoeren (p.26), maar een fundamentele analyse van deze ongerijmdheid zou toch een welkome toevoeging zijn geweest.
Conclusie
Al met al was dit een zeer leesbaar en leerzaam boek, dat misschien wel wat herhaling van op- en aanmerkingen bevat en dat door de opzet wellicht een beetje oppervlakkig blijft. De beschrijving van de Chinese filosofie en de koppeling hiervan aan hedendaagse en klassieke vraagstukken is erg informatief en inspirerend. Het boek is goed gelardeerd met citaten uit klassieke Chinese werken, dikwijls voorzien van de oorspronkelijke tekst én een beschrijving van de gebruikte karakters. Dat laatste heeft me doen besluiten ergens in het komende jaar mijn studie van het Chinees weer eens op te pakken.