Verslag nummer 71

Toegevoegd op vrijdag 4 juli 2025

1.142 woorden

L'Audace de Sapiens

Wanneer je een studie wilt maken van de verhouding tussen technologie en kunst (wat, vanzelfsprekend, ook een technologie is), is het nuttig om te onderzoeken op welke manier deze zaken zich manifesteren in de ontwikkeling van de mens – niet per se biologisch, maar toch zeker cultureel. Vanuit die interesse ben ik Marcel Otte al eerder tegengekomen, met name met zijn The Paleolithic-Mesolithic Transition, maar al eerder las ik À l'Aube Spirituelle de l'Humanité. Toen ik enige tijd geleden weer eens een paar Franstalige boeken wilde bestellen, kwam ook dit werk in mijn mandje terecht.

Het centrale punt

Ik heb lang moeten nadenken voordat ik in één zin kon samenvatten waar dit boekje eigenlijk over ging. Maar nadat ik nog wat had doorgebladerd en mijn aantekeningen had nagelezen, gaf Otte eigenlijk zelf het antwoord:

L'esprit humaine a défié les forces que le déterminaient (environnement, anatomie) et a osé créer d'autres raisons d'être, tout a fait artificielles mais déterminantes pour la survie de ces règles sociales et de ses possibilités d'existence biologique. (207)

De menselijke geest die het natuurlijke gegeven (biologische opmaak, omgevingsfactoren) overwint en zijn eigen bestaansmogelijkheden creëert. De durf, de vermetelheid, het doorzettingsvermogen dat de geest aanspoort om zichzelf te manifesteren in materiële zaken als woningen of gebruiksvoorwerpen, maar ook in samenlevingen, waardesystemen of rituelen en culturen.

In die zin past het boekje in de lijn met Otte's betoog dat het de flexibiliteit van de cultuur is die de mens (biologisch vaststaand) in staat stelt de grote diversiteit aan omgevingen (divers, maar wel vaststaand) te bewonen. De moderne mens (want daar heeft -ie het specifiek over) is biologisch al een tijdje onveranderd, maar de culturele evolutie vindt nog altijd plaats. Wanneer we kijken naar de ontwikkeling van de mens, hebben we het zelden over zijn biologische maar meestal over zijn culturele of technologische ontwikkeling – ontwikkelingen die plaatsvinden binnen een culturele context, maar vanzelfsprekend altijd gekoppeld zijn aan fysieke wetmatigheden (pp. 82-83, afbeelding 15).

Symbolisme

Eén van de centrale thema's van het boek is, volgens mij, het symbolisme. Otte spreekt bijvoorbeeld over de relatie tussen de mens en zijn werktuigen, en met name over de wederzijdse afhankelijkheid die zij met elkaar hebben. Zijn stellingname lijkt hier erg op Plessners idee van natürliche Künstlichkeit, de gedachte dat de mens altijd al artificiële middelen heeft gebruikt om de strijd om het bestaan mee uit te voeren (zie ook Stiegler). Maar de interessante toevoeging die Otte aan deze discussie levert is de expliciete koppeling van de technologie aan het geestelijke en het symbolische:

Aux racines biologiques partagées avec tout le règne du vivant, nous avons ajouté des prolongements intellectuels et symboliques qui donnent une tout autre signifaction à nos besoins d'être physique. (61)

Het schrift, maar ook veel kunstzinnige uitingen, verwijzen op z'n best op symbolische wijze naar objecten in de werkelijkheid. Een heel aardig voorbeeld vindt Otte in de Leeuwmens, die met niets in de werkelijkheid correspondeert en dus een puur intellectuele (geestelijke, illusoire) oorsprong heeft (pp. 207ff.).

Een vergelijkbaar symbolisme vindt Otte ook in het fenomeen van het wonen. De woning, de habitat, is nooit zonder meer alleen maar een plek om te verblijven, een plek van samenkomst en van bescherming. Woningen hebben ook altijd een connectie met de omgeving – een connectie die zowel fysiek als mythisch geïnterpreteerd kan worden. Een woning of verblijfplaats heeft een harmonieuze relatie met de omgeving die iets zegt over zowel de economische status van de bewoner als over de stabiliteit van de cultuur (p.121).

Interessant in dezen is dat er al verblijfplaatsen waren lang voordat mensen sedentair werden: plaatsen op de steppen of in het landschap die van rituele betekenis werden voorzien, sociale functies vervulden en frequent werden bezocht, maar waar nooit iemand woonde. Als voorbeelden van dergelijke 'basiskampen' noemt Otte de Kniegrotte in Thüringen, de Abri de la Madelaine in de Dordogne of de Dolní Věstonice in Zuid-Moravië (p.68).

Gemeenschappen

Door het abstraheren van de tastbare werkelijkheid vormt zich aldus een symbolische wereld die de biologische complementeert (p.191). Dit symbolisme, dat op zijn beurt weer een fysieke representatie krijgt in de diverse kunstuitingen, vormt als het ware de basis voor een mythologische wereld – een wereld die met gewoonten en rituelen wordt omringt en in stand wordt gehouden (totemisme, sjamanisme). De mythe is, dixit Otte, de meest fundamentele gedurfde actie die de kracht geeft aan het menselijk bestaan. De mythe, de cultuur is de gedurfde poging het toevallige en onvoorspelbare te verklaren en (uiteindelijk) te bedwingen. Het is het stabiliseren van de onstabiele en toevallige werkelijkheid (p.191, p.206).

In deze interpretatie is cultuur het totaal van mythologieën die een fysieke representatie krijgt in de hierbijhorende artefacten. En het zijn de technologieën op hun beurt die de mens in staat stellen om de ideeën in de werkelijkheid gestalte te doen geven. Mensen die dezelfde waarde toekennen aan dezelfde artefacten vormen een soort van gemeenschap. En het interessante hieraan is dat het vooral de ideeën zijn die migreren – meer dan de mensen zelf (p.193). Het is de durvende geest die deze gedurfde acties mogelijk maakt.

Conclusie

L'audace de Sapiens is een gedurft boek. Otte adresseert hier veel (sociologische, antropologische, filosofische) thema's en probeert dit alles in een prehistorische context te plaatsen. Er passeren heel veel ideeën, voorbeelden en gedachten de revue die bijna allemaal interessant zijn, of op z'n minst om verdere verdieping vragen. Door de opzet (hetzelfde punt vanuit verschillende perspectieven te onderzoeken) wil de tekst hier en daar nog wel eens wat dubbel overkomen; hoewel het op zich lekker leest had ik ook (met name aan het einde) het gevoel van 'nou weten we het wel'.

Een nadeel is dat Otte wel erg tevreden is met z'n vakgebied (met name pp.239-240). Opnieuw miste ik in de tekst de voor de hand liggende link met een meer sociologische of wijsgerige traditie – bijvoorbeeld Hegel, die toch ook heel veel heeft geschreven over de manier waarop de geest zich in het materiële manifesteert. Maar ook andere meer wijsgerige stromingen zouden het geheel meer diepgang kunnen geven – en het totaal meer urgentie kunnen geven. Zoals het er nu voorligt, is het in mijn beleving wat te vrijblijvend.

De vormgeving komt wat schools over (de typografie lijkt direct overgenomen van een standaard sjabloon). De tekst wordt vergezeld van vijftig afbeeldingen, die helaas niet allemaal even helder zijn afgedrukt. Niet dat je daar per se heel veel aan mist, want hoewel Otte dikwijls naar de afbeeldingen verwijst, zijn ze niet allemaal even duidelijk (of soms zelfs ronduit onbegrijpelijk, zelfs met de begeleidende tekst). Wat de denken, bijvoorbeeld, van de onderstaande plaatjes?

Maar soit, het was interessant en inhoudelijk genoeg om helemaal uit te lezen. En ik heb hier wel weer het één en ander uit kunnen halen voor m'n theorielessen over de verhouding tussen kunst en techniek, dus het was zeker de moeite waard.