Verslag nummer 67

Toegevoegd op 13 april 2025

902 woorden

Playing Possum

Inleiding

Ik kocht dit boek naar aanleiding van een bespreking ervan en een interview met de auteur door Lodewijk Dros in Trouw. Vanuit mijn interesse in dierenrechten en -ethiek leek me dit een waardevolle aanvulling op de verzameling. En hoewel ik het met plezier heb gelezen, had ik toch wat meer vuurwerk verwacht.

Monsó's argument is eigenlijk heel eenvoudig samen te vatten. Er zijn dieren die een zogenaamde thanatosis als verdedigingsmechanisme hebben ontwikkeld: de eigenschap om zich dood te houden wanneer er gevaar dreigt. Zo verlaagt de buidelrat uit de titel zijn hartslag wanneer hij door predatoren wordt belaagd. Zijn ogen zien er gebroken uit, de tong hangt bleek uit de opengevallen bek, hij wordt koud en begint naar verrotting te ruiken. Dat dit gedrag bestaat betekent dat het een evolutionair voordeel heeft: de predatoren laten de aldus uitgedoste buidelrat links liggen, omdat -ie dood is. En dit betekent, aldus Monsó, dat deze predatoren een idee moeten hebben van wat de dood is.

Methodologie

Een fraai en behoorlijk overtuigend argument, zeker wanneer we het plaatsen in de discussie die in dit boek gevoerd wordt. En uit het gegeven dat thanatosis vrij veel in het dierenrijk voorkomt, en verspreid is over heel verschillende diersoorten (amfibieën, reptielen, vogels, zoogdieren) concludeert Monsó verder dat "the concept of death [is] uniquitous in the animal kingdom, and thus far from a uniquely human feat" (p.205)

Voordat ze evenwel deze conclusie trekt, heeft Monsó tweehonderd pagina's gevuld met voorbeelden, uitwijdingen en methodologie – zelf zó erg dat ik op pagina 79 'nog meer methodologie' (waar de paragraaf over emotioneel antropocentrisme begint) in de kantlijn schreef. Ze gaat in de op wat concepten überhaupt zijn en hoe we die kunnen herkennen, hoe we ons moeten wapenen tegen enerzijds antropomorfisme maar anderzijds antropectisme (een term die dezelfde lading moet dekken als antroponegatie) en hoe antropocentrisme ons denken over het geestesleven van dieren beïnvloedt. Ze komt met allerlei indelingen en onderscheiden en schuwt er niet voor om de hele discussie over intentionaliteit op te rakelen (met name in een voetnoot op p.155).

Hoewel het misschien wat veel en wat droog is, levert dit alles toch fraaie inzichten en wetenswaardigheden op. Zo begint ze feitelijk met te bespreken wat een concept van de dood niet is: een mier die is ingesmeerd met lijkvocht, wordt door haar zusters de kolonie uitgedragen (een fenomeen dat bekend staat onder necrophoresis, p.11) – zelfs wanneer de gestorvene begint tegen te spartelen. Dit gedrag is puur biologisch bepaald en lijkt een min of meer automatische reactie op bepaalde biochemische prikkels. Dit alles vat ze samen in een duidelijke tabel (p.24):

Stereotypical reactions to deathCognitive reactions to death
InnateLearned
RigidFlexible
AutomaticUnder cognitive control
Linked to concrete sensory stimuliNot linked to concrete sensory stimuli
Same individual, same reactionSame individual, different reactions
Different individuals, same reactionDifferent individuals, different reactions
Clearly adaptiveNot necessary adaptive

Verdriet, intentionaliteit en het concept van de dood

Monsó vervolgt met meer bekende voorbeelden van olifanten die stilstaan bij overleden soortgenoten, orka's die hun gestorven jongen honderden kilometers meedragen of chimpansees die de lijken van hun ongeboren kinderen meetorsen en zelfs deels opeten. Aan de hand van deze voorbeelden concludeert ze dat er weinig twijfel over bestaat dat dieren verdriet kunnen hebben, maar ook dat dat weinig te maken heeft met een eventueel concept van de dood – een gegeven dat ze (volgens mij als stroman) inzet om haar positie te verduidelijken:

The concept of death and the feeling of grief are two different questions. Unfortunately, in the thanatological literature these have not been properly treated as independent issues. The quesion of animal grief is constantly confused with the question of the concept of death in animals. (p.103)

Interessanter wordt het wanneer ze ingaat op de verhouding tussen geweld en het concept van de dood (pp.153ff.). Geweld en dood zijn natuurlijk een inherent onderdeel van de wilde natuur en vaak is dood het gevolg van een intrasoortelijk geweldpleging die het vergaren van voldoende voedsel tot doel heeft. Maar er zijn ook legio voorbeelden gedocumenteerd van intersoortelijk geweld, dat puur tot doel lijkt te hebben om de ander te doden. Dit blijkt onder andere uit de manier waarop het geweld wordt voorbereid en gepleegd, de manier waarop dieren samenwerken om het uit te voeren, en de plotselinge omslag in het gedrag wanneer de dood uiteindelijk intreedt. Dit alles leidt tot de conclusie dat het waargenomen gedrag een intentionaliteit laat zien dat moet leiden tot de dood van de ander, wat zich laat samenvatting in de fraaie tweede tabel (op pagina 157):

Level of intentionality Action caused by a cognitive process Intention / emotion directed at the other Intention to kill the other Concept of death
0 No No No Not necessary
1 Yes No No Not necessary
2 Yes Yes No Not necessary
3 Yes Yes Yes Necessary

Hiermee komt Monsó op wat ze de heilige drie-eenheid van het concept van de dood noemt: cognitie, ervaring en emotie (pp.109ff). Om een concept van de dood te hebben, moeten dieren aan deze drie criteria voldoen:

  1. Cognitie: dieren moeten in staat zijn het niet-functioneren van de overledene te begrijpen (processing the irriversible non-functionality).
  2. Ervaring: dieren moeten voldoende ervaring met de dood opdoen om het verschil tussen dood en leven te kunnen inzien.
  3. Emotie: dieren moeten op een bepaalde manier reageren op de dood (hier gaat feitelijk heel hoofdstuk 5 over).

Conclusie

Playing Possum is een rijk geïnformeerd boek wat ik met plezier heb gelezen. Het is een beetje jammer dat elk hoofdstuk dezelfde opbouw heeft (begin met een aardige anekdote, vervolgens uitgebreid de bestaande literatuur en ideeëngeschiedenis over dit onderwerp behandelen en tenslotte de link naar haar algemene argument leggen), dat er wel érg veel (relatief onbekende) namen de revue passeren (hoewel dat natuurlijk te begrijpen is als je bedenkt dat ze zich in deze discussie wil positioneren) en dat er wel érg veel ruimte is voor de methodologie (zoals gezegd). Maar hierdoor krijgt het boek aan de andere kant ook wel weer een zekere scherpte die deze disussie van broodnodige nuances en termen voorziet.