Verslag nummer 64

Toegevoegd op 9 maart 2025

777 woorden

De Reuzensalamander

Inleiding

Jelle Reumer kennen we natuurlijk van zijn wekelijkse 'weekdier' in Trouw, of van zijn vele columns bij Vroeg Vogels, of van zijn vele artikelen in diverse kranten en andere media. Hij lijkt een opdracht te hebben de biologie, en meer specifiek de paleontologie, te populariseren. Afgelopen december ging hij met emiritaat en zijn afscheidsrede verscheen op 20 december als leesversie in Trouw. Deze leesversie werd afgesloten met de melding dat meer over dit onderwerp te lezen viel in het boek De Reuzensalamander. Op de laatste dag van 2024 kocht ik dit boek bij Godert Walter.

Het lijkt gelijk een fijn boek om te lezen. Een mooie harde kaft en leeslint, een fraaie en ruim opgezette bladspiegel en een diversiteit aan kleurenfoto's. Maar na de eerste drie hoofdstukken leek me 'een geschiedenis van het Teylersmuseum' een geschiktere titel: de eerste vijftig pagina's van het werk gaan meer over het pand aan het Spaarne, de ontstaansgeschiedenis van het museum en de opeenvolgende directeuren en hun wederwaardigheden dan over paleontologie. Gelukkig wordt deze opzet vanaf hoofdstuk 5 losgelaten.

Thema's

Er zijn een paar draden waarlangs Reumer zijn geschiedschrijving opbouwt. Allereerst de draad naar de herkomst van fossielen. In grote lijnen zijn er in de loop der tijd drie verklaringen voor gegeven: fossielen waren toevallige spelingen der natuur die slechts leken op schelpen en botten, maar dit niet waren. Anderen meenden dat de fossielen overblijfselen waren van wezens die bij de Zondvloed om waren gekomen. En tenslotte zouden fossielen gezien kunnen worden als overblijfselen van dieren die nu zijn uitgestorven – initieel een blasfemische opvatting, maar wel één die in toenemende mate acceptatie binnen de wetenschappelijke wereld vond.

Het inzicht dat fossielen inderdaad op zo'n manier geïnterpreteerd kunnen (moeten) worden, leidde tot één van de vier grote paradigma-wisselingen, wat de tweede draad is waarlangs het boek is opgebouwd. Dit inzicht had weer de consequentie dat soorten kunnen uitsterven (tweede paradigma-wisseling) en dat soorten (dus) niet onveranderlijk zijn maar in de loop van de tijd evolueren (en dus uitsterven). Met name het werk van Cuvier (pp.189-196) heeft deze wisseling in een stroomversnelling doen raken. De vierde en laatste paradigma-wisseling betreft het inzicht dat ook de mens deel uitmaakt van het dierenrijk.

De reuzensalamander zelf vormt voor mij de derde draad van het verhaal. Initieel homo diluvii testis et theoskopos gedoopt (ook "typografisch een bijzonder mengsel van Latijn en Grieks" (p.104) dat vertaald zou kunnen worden met de mens van de zondvloed die God heeft aanschouwd), vormt de interpretatie van dit fraaie en indrukwekkende fossiel een verhaallijn die op diverse plaatsen in het boek (soms verwacht, soms plotseling) terugkomt.

De vierde en voorlopig laatste draad van het werk behelst het reisverslag van Reumer, wanneer hij verslag doet van de bezoeken die hij brengt aan de belangrijke vindplaatsen, musea, en steden. Deze draad geeft het geheel een zekere frivoliteit, die evenwel nergens vervelend, langdradig of onwetenschappelijk wordt. Wel heeft Reumer met name hier de neiging om zichzelf nogal eens te herhalen. Zo lezen we bijvoorbeeld op pagina 261, wanneer hij schrijft over de groeve waar de Homo Diluvii Testis is gevonden:

De groeve is weliswaar helemaal als zodanig onzichtbaar geworden en met uitbundige plantengroei en bosschages overdekt geraakt, maar de landeigenaar staat er desgewenst niet onwelwillend tegenover.

Terwijl we al eerder, op pagina 89, iets vergelijkbaars hebben kunnen lezen:

[Herr] Blume junior vindt het allemaal prima, zulks in tegenstelling tot Blume senior die tot voor kort geen paleanotoloog op zijn erf duldde.

En op deze pagina vinden we ook nog een fraaie foto van de inderdaad overwoekerde groeve.

Herhalingen

Dat herhalen komt overigens wel wat vaker voor. Zo lezen we op zowel pagina 286 als op pagina 144 over het experiment dat George Buffon uitvoerde om door middel van het afkoelen van een bol ijzer de ouderdom van de aarde te bepalen.

Een klein puntje van kritiek is dat ik (zoals zo vaak bij dit soort boeken) een chronologisch overzicht mis van de belangrijkste personen en gebeurtenissen – terwijl Reumer wel de (soms wat irritante) gewoonte heeft om elke keer dat een persoon wordt geïntroduceerd diens of (helaas in slechts enkele gevallen) dier naam van de geboorte- en sterfjaartallen te voorzien. Zo'n overzichtje moet ik dan maar zelf weer maken.

Conclusie

Maar dit zijn allemaal kleine overwegingen (niet eens echt ergernissen) bij een verder bijzonder interessant verhaal dat ook nog eens door de auteur op een zeer leesbare wijze is opgetekend. Het heen en weer schakelen tussen heden (de reisverslagen) en verleden (de gebeurtenissen) maakt het geheel tot een bijzonder onderhoudend werk. Tel hierbij op dat het een werkelijk biliofiele uitgave is, en we kunnen concluderen dat dit werk een zeer welkome aanvulling op de collectie is.