Marx gelooft dat de culturele ontwikkelingen zich in het kielzog van de sociaaleconomische ontwikkelingen voltrekken, dat een wereldliteratuur ontstaat nadat zich een wereldmarkt heeft gevormd, en dat er noch in de economie noch in de cultuur keuzemomenten zijn waarop over de ingeslagen richting kan worden beslist, maar dat het erom gaat ze te versnellen of tegen te houden. Als Wagner en Nietzsche uitspraken doen over culturele en politieke kwestie, dan doen ze dat doorgaans met nadruk op een sterke voluntatieve component, terwijl Marx ten gevolge van zijn verknoping van heden en toekomst neigt naar een verregaand deterministische zienswijze. Wie geloof dat het roer om kan en dat er een nieuw begin kan worden gemaakt, is in zijn ogen een illusionist, en dit verwijt zou hij beslist ook Wagner hebben gemaakt. In de formulering van het 'narrenfeest in Bayreuth' zit het in ieder geval onmiskenbaar vervat. (p.69) Wagners politiek op esthetische grondslag (relatie met Ludwig II van Beieren); verhouding tot Bismarck. Door de feuer-bach -> religiekritiek: - Wagner: Gesammtkunstwerk als (vervanging van) religie (167) - Marx: warenfetisjisme als religie (189) (een waar is het tastbare onaantastbare, 192) - Nietzsche: verlossing van de verlossingsgedacht (220) – wanneer het volk begint te denken is alles verloren (KSA II:285). Christendom is verantwoordelijk voor de verslechtering van het Europese Ras, het heeft van de mens een subliem wanproduct (sublime Missgeburt) gemaakt: mensen zonder kracht en zonder hardheid, zonder vermogen in de verte te zien. Zulke mensen hebben, met hun 'gelijk voor God' tot dusverre beschikt over het lot van Europa, tot uiteindelijk een verkleinde, bijna lachwekkende soort, een kuddedier, iets goeiigs, ziekelijk en middelmatig gecultiveerd: de huidige Europeaan. (223, KSA IV:82-83). Deze festivals moesten een gemeenschapservaring, een gevoel van saamhorigheid overbrengen, iets wat vroeger alleen aan religieuze bijeenkomsten voorbehouden was. Niet alleen moest de esthetische gebeurtenis de plaats van de religieuze viering innemen en moest de religie in kunst overgaan, maar de kunstervaring moest ook een nieuwe mens voortbrengen. (p.167). Voor Nietzsche was sinds zijn distantiëring van Wagner niet de kunst, maar de evolutietheorie, niet Wagner, maar Darwin het alternatief voor de religie, en daarmee waren heel andere problemen verbonden voor het zelfbeeld van de mens. De kunst kon aan de religieuze behoefte van de mens tegemoetkomen en haar stillen; de evolutietheorie kon dat niet. Dus kwam het erop aan een leven zonder religie en een wereld zonder zin uit te houden. (p.168) Marx over boerenstand (320) De verzameling boeren is eigenlijk geen klasse, in elk geval is ze niet in staat haar klassenbelang op eigen titel kenbaar te maken. Ze kunnen zichzelf niet vertegenwoordigen, ze moeten vertegenwoordigd worden. De politieke invloed van de kleine boeren krijgt daarin zijn ultieme uitdrikking dat de uitvoerende macht het parlement aan zich onderwerpt en de staat de maatschappij aan zich onderwerpt. (321) Over het Lompenproletariaat: De bourgeoisie kan alleen nog aan de macht blijven als ze een politiek verbond met de gedeclasseerden en criminelen van de maatschappij aangaat en deze lieden als stoottroep inzet tegen het industriële proletariaat. (325) Marx over de Amerikaanse burgeroorlog, waarin hij (samen met Engels) zijn verbazing uitspreekt dat de arme blanken in de zuidelijke staten de politiek van de slavenhoudersolifarchie ondersteunden, waar ze toch zelf niet toe behoorden en die aan hen tegengestelde klassebelangen had (326) Marx (en Engels) over Joden: vooral gekleurd door hun antipathie tegen Ferdinant Lasalle, vergelijkbaar met Wagners ambivalente maar toch vooral vijandige verhouding tot Giacomo Meyerbeer. (resp. 356 en 362). Volgens Marx is het Christendom achterwaarts verbonden met het Jodendom (en er daardoor gecorrumpeerd). Nietzsche deelde initieel Wagners antisemitische opvattingen, maar kwam daar al snel op terug. Het gaat niet om nationalisme maar om Europese cultuur (mengras, 378). Nietzsche en Houllebecque Vroeger probeerde men het gevoel van heerlijkheid van de mens te bereiken door op zijn goddelijke afkomst te wijzen; dat is nu een verboden weg geworden, want voor zijn toegangsdeur staat een aap. Als je je afkomst, de idee een schepsel Gods te zijn, niet langer kon verzekeren van je waardigheid, dan misschin door de blik op te toekomst te richten? Maar dan stuit je alleen maar op de dood, die van jezelf en die van de soort (168, KSA III:53ff; KSA I:875). Hoe kun je het in zo'n troosteloze wereld uithouden. Marx over afstand tot productie De arbeid verschijn niet meer zozeer als deel van het productieproces, wanneer de mens zich veeleer als wachter en regulator tot het proctieproces verhoudt. Het is niet meer de arbeider die een gemodificeerd natuurvoorwerp als verbindende schakel tussen het voorwerp en zichzelf inschuift, maar het natuurproces, dat hij in een industrieel proces omvormt, schuit hij als middel tussen zichzelf en de anorganische natuur waarvan hij zich meester maakt. Hij gaat aan e zijlijn van het productiepoces staan in plaats van zijn belangrijkste agent te zijn. (208) Nietzsche over de universiteit Waaruit bestaat de cultuurwaarde van de universiteiten? Ze stonden niet in functie van de geleerdheid of het zelfstandig denken maar hadden de taak staatsambtenaren op te leiden die dan ofwel op de gymnasia of aan de universiteit zelf ervoor zorgden dat nieuwe generaties van staatsambtenaren opgeleid werden (234, KSA I.743) Nietzsche over Napoleon en het tijdperk van de grote oorlogen We hebben het aan Napoleon te danken dat er nu een paar oorlogzuchtige eeuwen op elkaar mogen volgen die in de geschiedenis hun weerga niet kennen, korteom, dat we in het klassieke tijdperk van de oorlog binnengetreden zijn (p.275, KSA III, 609ev) Nietzsches verachting voor voor de middelmatigen De bestendiging van de moeizaam levende mens is voor Nietzsche de voorwaarde voor elke hogere culturele ontwikkeling. Hij laat er geen tijfel over bestaan dat hij niet alleen anti-egalitair en antisocialistich, maar ook antiliberaal gezind is. Als de cultuur echt aan de wil van het volk zou gehoorzamen, dan zou de verachting van de cultuur, de verheerlijking van de armoede van geest, de beeldenstormachtige vernietiging van de aanspraken van de kunst meer dan een opstand van de onderdrukte massa tegen de parasiterende individuene zijn: het zou een schreeuw van medelijden zijn die de muren van de cultuur omverhaalt. (p.333, der griechische Staat, p.767e.v.) Terwijl Marx overtuigd was van het verdwijnen van het midden, vreesde Nietzsche dat de middelmaat en degenen die ertoe behoorden, zich onder bepaalde voorwaarden in toenemende mate zouden verbreiden en ten slotte heel de maatschappij zouden doordringen. Hij zag dat de basis voor deze ontwikkeling daarin gelegen was dat bedreiging en gevaar steeds meer teruggedrongen werden en er een maatschappelijke behoefte aan alomvattende veiligheid ontstond: "Ndat de structuur van de maatschappij als geheel is vastgelegd en tergen gevaren van buitenaf beveilig lijkt, is het deze vrees voor de naaste die weer nieuwe perspectieven van morele waardering met zich meebrengt." De vrees voor gevaar van buitenaf en bedreiging had de middelmatigen ertoe gebracht de uizonderlijke mensen te hoogachten, pomdat ze bescherming en hulp van hen dachten te krijgen. Dan echter volgt de omslag: "Bepaalde sterke en gevaarlijke aandriften zoals ondernemingslust en roekeloosheid [...] worden nu als dubbel zo gevaarlijk ervaren en langzaam maar zeker als immoreel gebrandmerkt en aan laster blootgesteld" (p. 338, KSA V:122). "Wij menen dat hardheid, gewelddadigheid, slavernij, gevaar op straat en in het hart, verborgenheid, verleidings- en duivelskunst van welke aard dan ook, dat al het kwade, vreselijk tyrannieke, roofdierachtige in de mens even goed tot de hogere ontwikkeling van de species 'mens' bijdraagt als het tegenovergestelde." (p.344, KSA V:61ev) Marx: Nooit heeft de nieuwe wereld een grotere zege behaald dan met het bewijs dat door hun politieke en maatschappelijke organisatie gemiddelde mensen van goede wil afdoende zijn om dat te doen waarvoor in de oude wereld helden nodig zouden zijn (hij heeft het hier over Lincoln) (p330) We moeten het nog beleven dat de christelijke God wordt verbannen naar lege kerken, terwijl voor Jehovea steeds trotsere tempels in ons midden worden gebouwd. (Wagner over het Jodendom, p.368) Nietzsche over klassenstrijd en culturele revoluties Niet de oorlog tussen de naties waaraan de schrijver (Nietzsche) evenals de geadresseerde (Gersdorff) van de brief enkele maanden voordien hadden deelgenomen, maar de internationale klassenstrijd zal volgens Nietzsche de oorlogen van de toekomst bepalen. Volgens Nietzsche moet de toekomststrijd niet als politiek-sociaal conflict worden opgevat, maar als cultureel debat worden geveord over de fundamentele waardeoordelen van de maatschappij. (p.414). Wagner over zijn muziek Het was altijd zijn doel geweest, zo schrijft hij aan Berlioz, om 'de mogelijkheid van een kunstwerk te tonen, waarin het hoogste en diepste wat de menselijke geest kan bevatten, kon worden meegedeeld op een manier die het begrijpelijkst is voor het eenvoudigste receptievermogen van zuiver menselijke gevoelens van sympathiie, en wel zo precies en overtuigend dat er geen reflexieve kritiek nodig was om dit te begrip duidelijk in zich op te nemen. Die werk noem ik 'het kunstwerk van de toekomst'. (p. 455).