Boeken gelezen in 2023

Alle boekjes op een stapel

n=20; Σ=6780; μ=339,0; σ=46,06; min=130; max=762

bekijk ook de boeken die ik las in 2022

M de man van de voorzienigheid

Dit boek kreeg ik van een goede vriend van me, nadat ik hem een aantal jaar geleden het eerste deel van deze cyclus over Mussolini had gegeven. In dit tweede deel bespreekt Antonio Scurati de periode van 1925 tot 1932, de periode waarin Benito Mussolini zijn macht verabsoluteert. Net zoals in het eerste deel bestaat het boek uit net zoveel hoofdstukken als jaren, en worden korte paragrafen afgewisseld met authentieke teksten uit brieven, telegrammen of afgeluisterde telefoongesprekken. De titels van de paragrafen zijn telkens samengesteld uit een locatie, een persoon en een datum, waardoor het geheel een fijn chronologisch overzicht van de gebeurtenissen oplevert. Overigens is ongetwijfeld nagedacht over de betekenis van de typografie van de historische documenten, maar ik heb daar geen logica in kunnen vinden.

Als gevolg van het onderwerp en de stijlkeuze ontkomt Scurati er niet aan om een heleboel personen ten tonele te doen verschijnen. Achterin het boek is dan ook een lijst opgenomen met de belangrijkste personen, die absurd genoeg onderverdeeld is in aanhangers en aanverwanten, democraten en tegenstanders, aanslagplegers en de vierde oever. Wanneer je dus de achtergrond van een persoon wilt raadplegen, moet je al weten onder welke klasse deze valt. Onhandig, dus persoonlijk maakte ik meer gebruik van wikipedia dan van deze lijst.

Het boek kent eigenlijk drie parallelle verhaallijnen: allereerst wordt er uitgebreid ingegaan op de consolidatie van de macht van de fascisten. Nadat het parlement in 1927 heeft ingestemd met de wet die oppositiekranten en antifascistische organisaties te verbieden, komt hetzelfde parlement op 16 maart 1928 bijeen om zichzelf af te schaffen. Indrukwekkend is de beschrijving die Scurati van deze bijeenkomst geeft, waarbij slechts één dissident (Giovanni Giolitti) het waagt om het fatsoenlijke tegengeluid te laten horen:

In de heersende stilte gaat Giolitti weer zitten. hij heeft niets meer toe te voegen aan deze charmante pragmatische verklaring. Hij heeft het opposantenkleed enkele seconden gedragen en het nu weer afgelegd, zoals na het theater de avondkleding. De stem van het verleden, de vorige eeuw, heeft gesproken. Die stem, in een reeds door de met geweld verjaagde opposanten van de Aventijn gehavende kamer, heeft alleen de fascisten gediend, door hen te doen vergeten dat ze bezig zijn met de afschaffing van een lijk. Niemand applaudiseert, niemand protesteert, maar niemand meent ook te moeten reageren. Het gordijn sluit, dat is alles. (p.346)

De tweede verhaallijn in het werk wordt gevormd door de gevechten in Noord-Afrika. Mussolini meende van Italië een wereldmacht te kunnen maken door uitgebreide kolonies te veroveren. Dit verhaal wordt met vanuit het gezichtspunt van generaal Rodolfo Graziani en Italo Balbo verteld. Met een mengeling van Italiaanse troepen en sympatiserende stammen trekken zij de woestijn in om de gebieden ten zuiden van de negenentwintigste breedtegraad te bezetten. Het kat-en-muis-spel dat hieruit volgt leidt uiteindelijk tot allerlei oorlogsmisdaden en de constructie van een concentratiekamp – een opvallende foto hiervan is in het boek opgenomen (p.506).

Het derde onderwerp van het boek is de toenemende eenzaamheid van Mussolini. De verschillende aanslagen op zijn leven, het vervreemden van zijn vertrouwelingen (met name Augusto Turati) en de verschillende familieperikelen zorgen ervoor dat hij steeds vaker alleen op zijn werkkamer (in 'katatone eenzaamheid', p.579) het avondeten gebruikt – en zelfs als hij er niet is laat hij het licht branden, zodat de mensen die langslopen het idee hebben dat hij daar nog aan het werk is: 'het kan de mensen niet schelen wat ik voor hen bepaal, als ze maar weten dat ik besta' (p.581).

Zelfs zijn geliefde minnares, Margherita Sarfatti – muze, kunstverzamelaar en -critica, afkomstig uit een rijke Venetiaanse familie – heeft voor hem afgedaan. Waar zij in het eerste deel van deze cyclus nog een hoofdrol speelde, laat hij haar aan het eind van dit deel rustig een halve dag in de antichambre op hem wachten, waarna hij alsnog weigert haar te spreken. Bij de opening van de tentoonstelling van de fascistische revolutie in oktober 1932 probeert ze wanhopig haar plaats in de geschiedenis nog op te eisen:

Nog een paar seconden en de illustere bezoekers vangen de verre nagalm op van een middelbare damesstem die zich met verlies van iedere waardigheid in het openbaar laat gaan in een hysterische scène. (p.588)

Een informatief, fijn en goed leesbaar boek, zij het misschien wat dik. Hoewel het qua omvang een stuk minder is dan zijn voorganger (in Italië ging de grap rond dat die M uit de titel stond voor Mattone: baksteen), had ik af en toe nog wel de ervaring dat het allemaal. wel wat minder mocht. Ik weet niet of ik het laatste deel van de cyclus nog ga lezen (waarschijnlijk wel), maar aan het aantal wikipedia-pagina's dat ik aan het eind van dit werk open had staan te oordelen is het in ieder geval een boek dat om méér vraagt.

cover van het boek
Antonio Scurati: M, de man van de voorzienigheid.
Uit het Italiaans vertaald door Jan van der Haar
Amsterdam: Uitgeverij Podium, 2021
589 pagina's, plus nog 18 pagina's persoonsbeschrijvingen
Uitgelezen: 28 december 2023.

De laatste lente van de dinosauriërs

Dit boek, geschreven door de zelfverklaarde rockster van de Nederlandse paleontologie (ik kon althans niet achterhalen hoe ze aan dat epitheton is gekomen) kwam op mijn pad dankzij een interview bij Vroege Vogels op 17 september. Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in dinosauriërs (één van mijn eerste boeken ging over Leven in de oertijd) en dit boekje leek me een waardevol vervolg op het boek van Walter Avares (met de prachtige titel T-Rex and the Crater of Doom).

In veel opzichten is het een interessant en informatief werk. Zo leerde ik bijvoorbeeld dat sauriërs worden verdeeld in twee claden: de Saurischia en Ornitischia – en dat vogels grappig genoeg onder de eerste clade vallen (p.48, p.94). Of dat de term megalosaurus in 1824 werd gemund door William Buckland (hoewel de term sauriër toen al gangbaar was, p.127). Of dat herbivorie een late ontwikkeling in de evolutie is geweest.

Toch zijn er wel wat op- en aanmerkingen te plaatsen bij het werk. Niet in de laatste plaats dat het niet helemaal duidelijk is welk publiek During bij het schrijven voor ogen heeft. Afgaand op de toon en de woordkeuze dacht ik na een hoofdstuk of twee dat het een populair-wetenschappelijk kinderboek moest zijn, gelardeerd met autobiografische ontboezemingen en anecdotes. Maar als dat het doel was, dan zou ze minder strooien met technische termen als segmentatie-assistent (p.43), holotype (p.95), of lithologie (p.181), om maar een paar voorbeelden te noemen. Dat terwijl ze andere, meer gangbare termen weer wel uitgebreid introduceert en toelicht.

Een ander opmerkelijk punt vind ik dat het boek eigenlijk geen recht doet aan de ondertitel, of aan het interview dat ze bij Vroege Vogels gaf. Van ze acht hoofdstukken gaat slechts één (H6) daadwerkelijk in op haar onderzoek en haar ontdekking dat de in Chicxulub-inslag in het voorjaar moet hebben plaatsgevonden. De rest van het werk gaat bijvoorbeeld in op de indeling van dinosauriërs (H2), de geschiedenis van de paleontologie (H3) of over de vijf andere massa-extincties (H4). Op zich interessant, maar die geschiedenis is al heel goed beschreven voor Bill Bryson, en haar beschrijvingen van de verschillende sauriërs van het Trias, Jura en Krijt leidt wel tot een érg droge opsomming van vindplaatsen, gegevens en genera:

Ceratopia, ook bekend als hoorngezichten, vormen in het Late Jura nog niet een heel grote groep. Hiervan zijn slechts vier genera bekend: Yinlong, Chaoyangsaurus, Hualianceratops en Xuanhuaceratops. Binnen de groep van Ornithopoda vinden we een brede variëteit aan dinosauriërs, waaronder de bekende hadrosauriërs of eendensnaveldinosauriërs. Ornithopoda hadden een typische vorm van hun onderkaak die veel lijkt op die van moderne vogels. In het Jura bestond deze groep vooral nog uit kleine tweevoeters. (p.73)

Een laatste kritiekpunt is dat During de neiging heeft nogal van hak op de tak te springen. Zo begint ze bij haar beschrijving van de Archaeopteryx ineens ter vertellen over het ontleden van een struisvogel, dat ze in de tuin van haar studentenhuis heeft gedaan (pp.68-69). Of ze betrekt haar eigen jeugd bij de beschrijving van de survival of the fittest (pp. 173-174).

Het eindoordeel is dan ook gematigd positief. Leuk is dat During gedurende het hele werk de geologische tijdsrekening relateert aan een mensenleven (of eigenlijk een periode van honderd jaar, wat redelijk met een mensenleven overeenkomt). Erg fijn zijn de laatste pagina's, waarin ze probeert de beleving van de laatste sauriërs op die fatale lentedag zo'n zesenzestigmiljoen jaar geleden te beschrijven:

Terwijl ze renden, werden ze ingehaald door een kudde tyrannosauriërs. De tyrannosauriërs keken niet eens naar hen om, of naar de hadrosauriërs of andere potentiële prooien die elkaar inmiddels waren tegengekomen in deze onverklaarbare drang om naar het noorden te rennen. Ze ervoeren allemaal deze onbeschrijfelijke angst. Alsof elk dier een interne schakelaar had omgezet naar 'vlucht' en het enige wat ze konden doen was rennen. Het onheil naderde, dat wisten ze allemaal (p.254).

Kortom, een leuk en informatief boekje maar wel één dat honderd pagina's korter had gekund en met wat betere redactie echt goed was geworden.

Cover van het boek
Melanie During: De laatste lente van de dinosauriërs. De dinosauriër van uitsterving tot ontdekking.
Harper Collins, 2023
280 pagina's, plus nog 20 pagina's fotocredits en literatuur (geen index, helaas)
Uitgelezen: 23 december 2023

The Man from the Future

Ik speelde al enige tijd met het idee om deze biografie eens te lezen – ik had hem al meerdere keren in m'n mandje gestopt en er evenzovele keren weer uitgehaald – maar om de één of andere reden kwam het er nooit van. Totdat mijn broer een grappig verhaal vertelde over hoe zijn Alexia (dat home-controleding van Amazon) aankondigde dat 'The Man from the Future' had arrived. Omdat al mijn boeken toch min of meer op waren (ik had – en heb – alleen nog twee te moeilijke Franse boeken liggen) leek me dit een teken om het werk ook maar eens te lezen.

Fijn om weer eens iets over fysica te lezen. Hoewel ik m'n interesses inmiddels wat verlegd heb naar filosofie en geschiedenis, is dit vakgebied als een oude liefde die af en toe weer opbloeit – zeker na het zien van de film Oppenheimer afgelopen zomer. Het is overigens vreemd dat Von Neuman in deze film nauwelijks voorkomt, want hij speelde toch een heel belangrijke rol in dit hele project. Maar er is wel meer aan te merken op die film.

Hoewel het boek volgens zijn ondertitel gaat over het visionaire leven van Von Neuman heb ik het idee dat het meer gaat over de (ontstaansgeschiedenis van) verschillende vakgebieden waar hij zich mee heeft beziggehouden. Zo zeer is dit het geval dat ik na de eerste twee hoofdstukken begon te denken dat dit de bewuste opdeling van de biografie was: elk hoofdstuk een vakgebied. Maar na het derde hoofdstuk gaat de schrijver toch wat meer chronologisch te werk.

Er zijn dan ook nogal wat vakgebieden waar Von Neuman een belangrijke bijdrage aan heeft geleverd, zo hij het niet überhaupt heeft bedacht. Zo begon zijn carrière op drie verschillende universiteiten waar hij zich bezig hield met settheorie en op zijn negentiende al een fundamentele bijdrage aan dat vakgebied leverde – door een specifieke aanpak van de Russel-paradox te presenteren (p.28). Hierna ging hij naar Göttingen, waar hij zich ging bezighouden met het Hilbertprogramma (Gödel was hem nét voor met zijn bewijs dat dit programma niet houdbaar is, p.116).

In dezelfde tijd ging hij zich bezighouden met de opkomende kwantummechanica, en leverde hij een wiskundige fusie op tussen Schrödingers golf- en Heisenbergs deeltjesinterpretatie (p.39). Nadat hij, zoals zovelen, begin jaren dertig Duitsland ontvlucht had, kwam hij tijdens de oorlog terecht bij het Manhattanproject. Omdat hij tijdens de oorlog ook de taak had paraboolberekingen voor granaten te berekenen en nog met verschillende andere projecten bezig was, werd hij één van de weinigen die regelmatig Los Alamos verliet om elders in het land zijn functie te verrrichten.

Tijdens en ook nog na de oorlog was hij natuurlijk nauw betrokken bij de ontwikkeling van electronische calculatoren en programmeerbare machines. Veel van de computers die we tegenwoordig gebruiken (thanks, Louis) zijn nog steeds Von-Neumanmachines, die uitgaan van dezelfde principes die hij in de jaren veertig uitdacht. Tijdens het werken aan computers komt het visionaire uit de titel van het boek goed naar voren:

Von Neuman abruptly switched from talking about the power of the atom to the power of machines that he thought were going to become not only more important but indispensable. "We will be able to go into space way beyond the moon if only people could keep pace with what they create", he said. And he worried that if we did not, those same machines could be more dangerous than the bombs he was helping to build. (p.103)

Na de oorlog ging Von Neuman zich vooral bezighouden met speltheorie, het vakgebied dat hij samen met econoom Oskar Morgenstern heeft opgezet (p.151). Met de moeizame publicatie van Theory of games and economic behavior probeerden zij de sociale economie van een wiskundige basis te voorzien, waarbij mensen worden gezien als individuen die hun eigen economische belang nastreven. De (evidente) kritiek hierop wordt in het boek goed verwoord bij monde van geschiedkundige Steve J. Heims (de man die een dubbelbiografie over Von Neuman en Norber Wiener heeft geschreven):

Game theory portrays a world of people relentlessly and ruthlessly but with intelligence and calculation pursuing what each perceives to be his own interest. The harshness of this Hobbesian picture of human behavior is repugnant to many, but von Neuman would much rather err on the side of mistrust and suspicion than be caught in wishful thinking about the nature of people and society. (p.203)

Wat voor mijzelf het meest leerzame op dit gebied was is dat ik speltheorie gewoon niet interessant vind; dat wist ik eigenlijk al, maar ik had het me nooit zo expliciet gerealiseerd. Op zich is dat raar, want uit dit boek blijkt toch dat speltheorie enorm belangrijk is geweest voor de ontwikkeling van de computer en van computerprogramma's.

Vanaf de vroege jaren zestig hield Von Neuman zich bezig met allerlei vakgebieden waar computers een waardevolle bijdrage aan zouden kunnen leveren. Zo onderzocht hij proteïnestructuren en speelde hij een belangrijke rol bij de ontrafeling van het DNA (p.227), creëerde bij een zelf-replicerende machine (p.236) en werkte hij samen met Conway in zijn Game of Life (p.245). Hij was een graag geziene gast bij de Macey Conferences on Cybernetics (hoewel dat niet in het boek genoemd wordt, wist ik dat al dankzij het boek van Catharine Hayles), waar hij de gedachte progageerde dat het brein gezien moest worden als een soort supercomputer. Een beeld overigens dat door psycholoog Robert Epstein als nadelig voor de neurowetenschap wordt gezien:

Viewing the brain as a kind of computer, as von Neuman suggested, has held back progress in neuroscience. This metaphor has run for about half a century, producing few, if any, insights along the way (p.276).

Al met al is dit een boek dat over veel meer gaat dan over het visionaire leven van John von Neuman. Indicatief hiervoor is hij in het laatste hoofdstuk, waar het gaat over machines die zelf machines maken, nauwelijks een rol speelt. Dat is misschien te begrijpen wanneer je je realiseert met hoeveel interessante vakgebieden hij zich bezighield en hoe groot zijn bijdrage aan die vakgebieden is geweest, maar ik had toch liever een wat minder all-over-the-place boek gezien.

Een kleine maar belanghebbende interessante parenthesis bij het boek is het belang dat zijn vrouw Klári Dán von Neuman speelde in de ontwikkeling van de computers. Van haar hand is de eerste computerbug (meestal toebedeeld aan die andere belangrijke vrouw Grace Murray Hopper), de Monte-Carlosimulatie (p.133) en de uitvinding van de subroute in programmacode (p.138). Dat wist ik allemaal niet en is weer koren op mijn molen dat de stelling van Broussard dat vrouwen een te kleine rol speelde in de ontwikkeling van de computers niet klopt.


Ananyo Bhattacharya: The Man from the Future. The Visionairy Life of John von Neuman
Penguin, 2022
284 pagina's, plus nog 70 pagina's biografie, noten en index.
Uitgelezen: 24 november 2023

1491

Ik had al meerdere malen in de boekhandel met dit boekje in m'n handen gestaan, maar steeds zette ik het weer terug. Telkens vond ik het te dik of te veel. Maar toen ik in de nazomer op zoek was naar een paar interessante boeken om tussen de bedrijven door te lezen kwam dit toch weer op de radar. Dus uiteindelijk toch maar gekocht en gelezen, en ik moet zeggen dat ik zeker niet teleurgesteld ben.

Mann probeert in dit boek verschillende dingen tegelijk te doen. Allereerst wil hij het beeld rechtzetten van precolumbiaanse Indianen die in een hof van Eden woonden zonder significante invloed op hun omgeving, zoals dat (ook nu nog) bij veel mensen heerst. Het boek, zo stelt hij zelf (p.x), vloeit voort uit de gevoelde noodzaak van een boek dat alle hedendaagse (archeologische, antropologische) bevindingen rondom de Amerika's van vóór 1492 samenvat.

Als gevolg hiervan is een groot deel van het boek gewijd aan het hoe: methodologische beschrijvingen van de wetenschappen en wetenschappers die het beeld van de Amerika's hebben kunnen bijstellen. Dit varieert van uitgebreide beschrijvingen van complexe excavaties (in Mexico, bijvoorbeeld (H4), of Peru (H6)), de predispositie van Aleš Hrdlička om alles ouder dan drieduizend jaar te negeren (met name op p.173) tot de uitvinding van de koolstofdatering door Willard Libby in de jaren vijftig (pp.175ff.). In die zin vormt het boek ook een geschiedschrijving van de ontwikkeling van de archeologie in de laatste tweehonderd jaar.

Een ander doel dat Mann duidelijk heeft is het wat: niet alleen een beschrijving geven van hoe de nieuwe inzichten tot stand zijn gekomen, maar tevens de geschiedschrijving van precolumniaans Amerika zelf uit de doeken te doen. Zo wordt bijvoorbeeld uitgebreid ingegaan op de Wari en de Tiwanaku (in hedendaags Peru, pp.255ff.), de oorlogen tussen de Maya-stammen Kaan en Mutal (pp.304ff.) of de samenleving die gecentreerd was rond Cahokia (pp.288ff.), om maar een paar voorbeelden van de vele mogelijkheden te noemen.

Door deze opzet is het boek zowel wetenschapfilosofisch als historiografisch bijzonder interessant. Het maakt weer eens duidelijk dat de wereld een stuk ingewikkelder in elkaar zit dan je misschien naïef zou denken. Niet alleen waren er veel en complexe samenlevingen in de westelijke hemisfeer voor het contact, maar deze hadden ook een uitgebreide en concrete invloed op hun omgeving. Dit gaan in op wat Mann Holmber's mistake noemt, genoemd naar Alan Holmberg, die in de jaren veertig twee jaar onder de Sirionó verbleef:

The Sirionó, Holberg reported, were among the most culturally backward peoples of the world. Living in constant want and hunger, the had no clothes, no domestic animals, no musical instruments, no art of design, and almost no religion. Crouched over meager campfires during the wet, buggy nights, the Sirionó were living exemplars of the primitive humankind. For millennia, they had existed almost without change in a landscape unmarked by their presence. (p.9)

Kortom, een zeer informatief en goed leesbaar boek. Als je er iets over moet zetten, zou het zijn dat het allemaal wat veel is. De informatiedichtheid is behoorlijk hoog, maar Mann heeft volgens mij af en toe moeite om hoofd- van bijzaken te onderscheiden. Het werk is gelukkig voorzien van een uitgebreid notenapparaat, een goede literatuurlijst en een accurate index, maar een algemeen chronologisch overzicht (liefst geografisch georiënteerd) zou nog een welkome aanvulling zijn. Ik heb zelf een soort van presentatie gemaakt (pdf, 2,1MB) van een paar punten die me bijzonder opvielen, maar eigenlijk zou je hier een interactieve kaart van de westelijke hemisfeer van moeten maken.

Cover van het boek
Charles C. Mann: 1491. Revelations of the Americas before Columbus
Second edition, Vintage Books, 2011
392 pagina's, plus 157 pagina's appendices, noten, bibliografie en index
Uitgelezen: 29 oktober 2023

Reconstruction

Ik kocht dit boekje omdat ik wat na het lezen van Battle Cry of Freedom wilde weten wat er gebeurde direct na de Amerikaanse Burgeroorlog. Sowieso vind ik het interessant om de bedenken hoe een samenleving verdergaat na zo'n dramatische periode. Ik zocht daarom een relatief klein boekje dat een aardig overzicht zou geven; eigenlijk de missende laatste honderd pagina's van het boek van McPherson en kwam bij dit werk uit. Op zich ben ik niet teleurgesteld, maar het was hier en daar wel erg technisch of onnodig gedetailleerd.

Een nadeel van dit boekje is dat het zich meer richt op de partijpolitieke dan op de sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen direct na de Burgeroorlog. Zo wordt er bijvoorbeeld veel tijd besteed aan het dertiende en veertiende amandement, de discussie rondom de Civil Rights Bill en de Slaughterhouse Cases. Dit alles gelardeerd met uitgebreide beschrijvingen van de positie van de Radical Republicans, de verschillende congressen en veel rechtzaken die in deze tijd de politieke agenda beheersten. Op zich interessant en belangrijk, maar het vereist eigenlijk wel een zekere achtergrondkennis van Amerikaanse staatsinrichting en geschiedenis die ik persoonlijk ontbeer.

Desalniettemin is het lezenswaardig en informatief. Zo leerde ik dat direct na de Burgeroorlog de Zuidelijke Staten als bezet gebied werden beschouwd, compleet met millitair gezag en ordehandhaving. Pas gedurende de periode die in dit boek beschreven wordt, werden ze langzaamaan (en niet tegelijkertijd) weer als staten aan de unie toegevoegd – een proces dat met name te maken had met de manier waarop met het oude bestuur omgegaan werd, de hoeveelheid corruptie en het accepteren van federale rechtspraak.

Ook interessant was om te lezen dat deze Zuidelijke Staten direct na de nederlaag behoorlijk chaotisch waren. De economie lag in duigen en omdat de slavernij was afgeschaft vertrokken veel voormalige slaven naar het noorden, of gingen in dienst van noorderlingen die na de nederlaag naar het zuiden vertrokken om daar fortuin te maken (de zogenaamde carpetbaggers). Omdat hierdoor de traditionele maatschappij ontwricht raakte, onstonden er allerlei (min of meer millitante) weerstandsgroepen die mensen wilde forceren weer terug te keren naar de katoenvelden van weleer:

[White] Northeners who employed freedmen could find their properties and improvements reduced to cinders in the night, or their workers waylaid and beaten to force them back to the cotton fields. (p.63).

De bekendste van deze zogenaamde White Jacobins was, natuurlijk, de Ku Klux Klan (van het Griekse κύκλος: cirkel).

Guelzo gaat op in grove lijnen ook nog wel wat in op de verhouding tussen de Reconstruction Area en de grote ontwikkelingen van deze periode, zoals de transcontinentale spoorweg en de Indiaanse oorlogen. Maar dat blijft wel bij een korte opmerking hier en daar; hoewel, deze onderwerpen legitimeren waarschijnlijk op zichzelf ook weer een korte monografie.

Kortom, een interessant en leerzaam werk, maar als inleiding misschien wat te specialistisch.

Cover van het boek
Allen C. Guelzo: Reconstruction. A Concise History
Oxford UP, 2018
130 pagina's, plus 50 pagina's uitgebreide timeline, noten, bibliografie en index
Uitgelezen: 7 oktober 2023

De Bourgondiërs

Ik kocht dit boek een paar jaar geleden, toen het net uit was. Bart van Loon werd op dat moment redelijk gehyped, en omdat hij een goed orator is fungeerden zijn verschillende optredens hier en daar als een werkelijk verkooppraatje. Maar toen ik in eerste instantie aan dit werk begon wat ik na een kleine honderd pagina's al de draad kwijt: de enorme hoeveelheid namen, gebeurtenissen en details deden me toentertijd het boek wegleggen. Maar toen ik het eind augustus in de slaapkamer terugvond, besloot ik het toch nog een kans te geven.

Het onderwerp is interessant genoeg en de schrijfstijl eveneens bijzonder aangenaam. Het geheim van het doorgronden van dit boek lag hem hierin, zo bleek al snel, dat je goed in de gaten moet houden wie wie is en wat diens of dier rol in het hele verhaal is. Gelukkig voorziet Van Loon de lezer van een overzichtelijke chronologie, stamboom en namenlijst die ik dan ook direct van een oormerk heb voorzien en die ik tijdens het lezen ook met grote regelmaat heb geraadpleegd. Met dit naslagwerk is het verhaal eigenlijk bijzonder goed leesbaar.

Het boek bestaat uit vijf delen, die eigenlijk een soort van logaritmisch verdeeld zijn: het eerste deel beslaat een millenium, het tweede deel een eeuw, het derde deel een decennium, het vierde deel een jaar en het laatste deel een dag. In de proloog geeft Van Loon al aan waar deze 'omgekeerde piramide' vandaan komt:

Ik had een aanloop nodig of het verhaal zou bezwijken onder informatie waarvan ik niet kon veronderstellen dat elke lezer ze paraat heeft. Een halve eeuw eerder beginnen zou wel volstaan. Toch niet, zo bleek. Dan maar honderd jaar? Uiteindelijk gooide ik de hengel zowat een millennium eerder uit. (pp.14-15).

Die aanloop van een millennium bleek inderdaad nuttig. Dit eerste deel (van uiteindelijk slechts veertig pagina's) schetst de brede context van het verhaal: de oorsprong van het hertogdom Bourgondië, hoe de Gesel Gods Atilla de Hun in 451 slag leverde bij Troyes en daarmee het westromeinse rijk het laatste duwtje over de rand van de geschiedenis gaf. Binnen het machtsvacuüm dat hierdoor ontstond viel de landstreek van het huidige Franse Savoie de Bourgondiërs toe.

Nadat deze context geschetst is, begint Van Loon aan de werkelijke opdracht van het boek: duiden hoe een relatief klein landsdeel in een ruime eeuw kon uitgroeien tot de grote derde macht tussen Frankrijk en Duitsland. In zo'n driehonderdtwintig pagina's wordt de geschiedenis tussen de geboorte van Jan zonder Vrees in 1371 en de dood van diens zoon Filips de Goede in 1467. De volledige West-Europese geschiedenis van die periode komt langs: het schisma in de kerk, de slag bij Westrozebeke, de honderdjarige oorlog, de strijd tussen de adel en de steden en de rol van Van Artevelde daarin, de slag op het Merelveld (wat opvallend genoeg weer echode wanneer juist op deze dag in 1914 Franz Ferdinand wordt neergeschoten) en nog veel meer zaken.

Het derde deel van het boek, "het fatale decennium" beslaat dan weer de periode van de troonsbestijging van Karel de Stoute in 1467 en zijn onvermijdelijke ondergang tijdens de slag bij Nancy. Hoewel deze Karel op veel punten zijn tijd ver vooruit was, was de pracht en praal hem toch naar het hoofd gestegen, trok hij veel te veel macht naar zich toe en leek hij blind te zijn voor de nieuwe wind die met name vanuit de Vlaamse en Hollandse steden woei. Het vierde deel toont hoe de Habsburger de zeggenschap in de Lage Landen krijgen en hoe, uiteindelijk (het laatste deel) op 20 oktober 1496 Filips de Schone trouwde met Johanna van Castillië. Hun zoon Karel zou keizer van Spanje worden en zijn zoon was de bekende Filips II – waarmee de verbondenheid van de Bourgondiërs met de geschiedenis van de Lage Landen evident is gemaakt.

Het boek is heel fijn geschreven, goed leesbaar en het verhaal is (met enige moeite) goed te volgen. Zoals gezegd moet je wel wat moeite doen om tussen alle namen en gebeurtenissen het grote plaatje in de gaten te houden, maar met flink wat heen en weer bladeren, het consequent nakijken van de stamboom en de chronologie, en je niet te laten verleiden maar gewoon door te lezen, ontvouwt zich een heel interessante geschiedenis. De informatiedichtheid van het werk is zó groot, dat zelfs als ik maar tien procent van alles heb onthouden het nog steeds een zeer leerzaam boek is. Tijdens het lezen heb ik de stambomen achterin het boek telkens van aanvullingen voorzien, zodat het totale plaatje voor mij althans helder bleef.

Het fijne van Van Loon is dat hij niet alleen de details van de Bourgondische hertogen beschrijft, maar ook oog houdt voor de grotere ontwikkelingen van de tijd, zoals de boekdrukkunst, de veranderende verhouding tussen Frankrijk en Engeland, of de opkomst van de gegoede burgerij. Ook lardeert hij het verhaal met uitgebreide exposés over de kunsten, zoals het reliëf van de graftombe van Filips de Stoute (gemaakt door Klaas Sluter) of de schilderijen van Van Eijck of Van der Goes: werken die in de twee kleurenkaternen in het boek nog extra onder de aandacht worden gebracht.

Ik ben blij dat ik het uiteindelijk toch heb uitgelezen. Toen ik op het belangrijkste sociale medium ter wereld hier melding van maakte, kreeg ik als reactie daarop een podcast van Van Loon, waarin hij het verhaal nog eens dunnetjes overdoet. Een fijn vooruitzicht om hier, bijvoorbeeld tijdens het koken, naar te luisteren.

Cover van het boek
Bart van Loo: De Bourgondiërs. Aartsvaders van de Lage Landen
Amsterdam: De Bezige Bij, 2020
517 pagina's, plus 87 pagina's noten, chronologie, stambomen en index.
Uitgelezen: 18 september 2023

Uit de shit

Toen ik het boekje van Lisa Doeland eenmaal uit had, hadden we nog twee dagen fietsen voor de boeg – dus inclusief twee avonden bij de tent. Gelukkig had Fenna nog een fijn links Correspondent-boekje bij zich, dat ik dus maar heb gelezen. Best interessant, al was het (zoals alle Correspondent-boeken) behoorlijk polemisch.

Oudman beschrijft de opkomst van de intensieve veeteelt, als gevolg van de uitvinding (door de Duitse scheikundige Justus van Leibig) en commodificatie van de kunstmest, het vervangen van het paard door de trekker (als onderdeel van het Marshall-plan) en het rechttrekken en rationaliseren van het Nederlandse landschap (als gevolg van de politiek van Sicco Mansholt). Interessant, belangrijk en indrukwekkend, maar natuurlijk wel een verhaal dat we al een paar keer eerder hebben gehoord.

Interessanter wellicht dan deze in hoofdstuk 2 benoemde historische ontwikkelingen zijn de zes problemen die Oudman in het daaropvolgende hoofdstuk identificeert en beschrijft:

  1. De bodem verslechtert
  2. Meer wateroverlast en droogte
  3. Kunstmest veroorzaakt veel uitstoot van broeikasgassen
  4. Stikstof verarmt ook het leven buiten de landbouwgrond
  5. De waterkwaliteit daalt
  6. Onze eigen gezondheid

Met name de nadruk die hij legt op een goede bodemgesteldheid als voorwaarde voor goede landbouw is boeiend. Dit resoneert met het idee van grondgebondenheid van zowel samenlevingen als boeren, wat volgens hem (en ik ben het daar mee eens; zie ook de opmerking van Houellebecq in dezen) een belangrijke weg is 'uit deze shit'.

Het werk vervolgt met een korte analyse van de politieke tendensen die deze situatie hebben veroorzaakt, en waarom het de politiek maar niet lukt de problemen aan te pakken en op te lossen. In zijn analyse zijn de boeren niet de veroorzaker van de huidige ellende, maar zijn zij juist een verdienmodel geworden:

Het aandeel van de boerenbedrijven in de gehele landbouwsector [is] steeds kleiner geworden. Nu is dat nog maar zo'n 20 procent, en voor de intensieve veehouderij is dat zelfs maar 8 procent. De rest, het overgrote deel, gaat naar ándere bedrijven: leveranciers, veevoederbedrijven, financiers, afnemers en handelsbedrijven. (p.83)

Als de eerste helft van het boekje aan analyse van de oorzaken van de ellende vormt, dan vormt de tweede helft een poging ideeën aan te dragen om hier weer uit te komen. Nuttig en informatief, maar de grote lijnen hiervan zijn natuurlijk niet door Oudman bedacht: meer aandacht voor natuurinclusieve landbouw, minder wet- en regelgeving en meer appeleren aan de deskundigheid van de boeren zelf, minder nadruk op productie en schaalvergroting en meer lokale productie. Het is wel goed dat hij deze opsommig doet volgen door een hoofdstuk over de haalbaarheid hiervan, en als het ware een stappenplan geeft.

Een fijn leesbaar boekje, kortom, hoewel je er (als je hier al een tijdje mee bezig bent) weinig nieuws van leert. Het was wel grappig dat we bij onze laatste camping van de vakantie in gesprek kwamen met de boerin die de SVR-camping uitbaatte; zij hield zich bijzonder intensief bezig met deze en vergelijkbare materie, maar dan wel vanuit de kant van de boer zelf. Het was fijn om te horen dat de analyses wellicht verschilden, maar dat de conclusies toch min of meer vergelijkbaar waren.

cover van het boek Thomas Oudman: Uit de shit. Pleidooi voor meer boeren en minder vee.
Amsterdam: De Correspondent, 2023
156 pagina's
Uitgelezen: 11 augustus 2023

Apocalypsofie

Ik hoorde over dit boekje bij een uitzending van Max Nieuwsweekend, waar de auteur, Lisa Doeland, werd geïnterviewd. Het boekje leek te gaan over de vraag hoe we goed kunnen leven in een tijd van apocalypsen. Waar het om gaat, zo stelt Doeland. is dat we ons op een andere manier verhouden tot elkaar, andere dieren, landschappen en ecosystemen. Interessante en urgente vraagstukken, dus ondanks de opmerking van de presentatrice dat het geen werk voor op het strand is, nam ik het toch mee op vakantie (maar we gingen ook niet naar het strand).

Het is wat lastig om de centrale these uit het werk te destilleren, maar het lijkt er op dat Doeland twee belangrijke punten aansnijdt: allereerst de illusie van de gevaarlijke fantasieën, het tenzij denken (een term die ze ontleent uit het werk van Roy Scranton). Dit betreft de gedachte dat alles naar de verdoemenis gaat tenzij... we nu allemaal goed ons afval gaan recyclen, stoppen met vliegen, ... (vul hier uw favoriete wereldreddende activiteit in). Deze illusie is gevaarlijk, omdat het ons weerhoudt van enerzijds het doorvoeren van echte radicale systeemverandering en anderzijds het vragen naar het goede leven ten tijde van massa-extinctie. Tenzij-denken zorgt ervoor dat mensen denken vast te kunnen houden aan de status quo, met maar minimale aanpassingen.

Het tweede punt dat Doeland lijkt te willen maken is dat de apocalyps allang gaande is. In films en populaire media is de apocalyps een plotsklapse gebeurtenis, maar vanuit de etymologie (naar goede en oude wijsgerige traditie) is apocalyps een onthulling, en die hoeft niet per se plotsklaps te zijn. Het gaat Doeland er om dat we niet moeten wachten tot de apocalyps (de plotsklapse gebeurtenis) er eindelijk is, maar dat we ons nu al vragen moeten stellen over hoe te leven in een wereld die aan het vergaan is.

Goede en waardevolle inzichten, lijkt me. Toch heb ik wat problemen met het boekje.

Allereerst de stijl: vrij korte zinnen met te vaak een vraag-en-antwoord-stijl en veel autobiografische ontboezemingen (bijna elk hoofdstuk begint met een klein verhaaltje over haarzelf of over haar dochter). Deze schrijfstijl deed me denken aan het boekje van Victor Kral over Alexander Doegin (wat ik om die reden niet heb uitgelezen en waarover ik dus geen verslagje heb kunnen schrijven). Op sommige plekken eindigt een paragraaf met een hele hoop vragen, zondat dat daar een aanzet voor een antwoord op volgt.

Verder is het ook wel erg een omgevallen boekenkast: ik heb een kleine telling gedaan en in drie paragrafen (tussen pagina's 23-36) worden vijftien verschillende auteurs aangehaald. Soms wordt een auteur alleen maar aangehaald om de herkomst van een term te duiden ("Naast loochening hebben we hier te doen met wat Lauren Berland 'wreed optimisme' noemt", p.34), zonder de auteur te introduceren of de context te schetsen. En tel bijvoorbeeld eens het aantal namen in de volgende zin:

In gesprek met [Anna] Tsing en Bruno Latour in 2016 merkt antropologe Isabelle Stengers op dat ze Marx serieus wil nemen en vraag: waar ging het Marx nou eigenlijk om? (p.117)

Het ware beter geweest wanneer Doeland zich wat minder ecclectisch had opgezet en de denkers die ze aanhaalt beter had geïntroduceerd en gecontextualiseerd. En hoewel het boekje een literatuurlijst heeft, worden de vele citaten niet voorzien van een juiste referentie, dus het is niet eenvoudig om de oorspronkelijke bron te vinden. Sure, het is populair wetenschappelijk; maar toch.

Een belangrijker punt van kritiek is evenwel dat het werk veel te veel all over the place is. Zonder het interview terug te luisteren zou me op basis van het boek zelf niet gelukt zijn om het centrale punt te destilleren. Zelfs de titel van het boek wordt in het hoofdstuk met dezelfde titel niet of nauwelijks geoperationaliseerd. In het interview heeft Doeland het over de samentrekking van apocalyps en filosofie, maar letterlijk zou apocalypsofie 'de liefde voor de apocalyps' betekenen. Hoewel het tussen de regels wel een beetje duidelijk wordt wat dan die liefde voor de apocalyps is, wordt het nergens echt expliciet genoemd.

Een ander belangrijk kritiekpunt is het volgende. Er zijn in het debat twee posities te onderscheiden: de optimist (of de tovenaar) die denkt dat het allemaal wel goedkomt met de natuur en met ons (techniek en vindingrijkheid zullen de problemen uiteindelijk wel oplossen) en de pessimist (of de profeet) die meent dat de hele boel toch al naar de klote is (er is geen redden meer aan). Doeland introduceert een derde persoon, de voddenraper: een wat minder frivool en zichtbaar figuur die in de 'ruïnes van het kapitalisme' rondloopt en kijkt hoe we samen daar nog het beste van kunnen maken.

Prima idee, alleen komt die term van Walter Benjamin. Hoewel Doeland hem, terecht, aanhaalt (p. 149), lijkt ze zowel in het interview als in het boek te willen suggereren dat dit een compleet nieuwe observatie is, die ze helemaal zelf heeft bedacht.

(Overigens citeert ze op drie verschillende plekken het essay Über den Begriff der Geschichte van Walter Benjamin (p.17, p.129 en p.146), waarbij ze het essay drie keer een andere naam geeft.)

Rommelig, ongenuanceerd, onaf... maar waarom het dan toch uitgelezen? Omdat het onderwerp interessant genoeg is en er ook wel veel waardevols in zit. Het idee van waardig uitsterven, van goed (als in correct) leven in het antropoceen, de observatie van afval als ondode objecten (zombie-objecten die geen functie meer hebben maar niet vergaan), het idee van Sein-zum-Leiche (wat voor zover ik weet wel een term van Doeland zelf is), de verschillende voorbeelden die ze uit de kunst haal (waar ik een korte presentatie van heb gemaakt), zijn op zichzelf allemaal interessant en hebben zeker een toegevoegde waarde binnen het discours.

Onze eindeloze pogingen om onze omgeving op onze wensen te laten aansluiten en alles wat ons niet bevalt buiten de deur te houden, zijn nu juist het probleem. We moeten ons gastvrijer opstellen en leren leven met het onwilkome, het onwelgevallige, het vreemde. (p.125)

Het boekje zou veel beter geweest zijn wanneer Doeland zich had gericht op één van deze dingen en die heel grondig en goed doordacht zou hebben uitgewerkt. Presentatrice Mieke van der Weij vond het boek heel leesbaar. Dat vond ik niet. Maar soms moet je ook wat minder leesbare boeken lezen.

Cover van het boek
Lisa Doeland: Apocalypsofie. Over recycling, groene groei en andere gevaarlijke fantasieën
Utrecht: Ten Have 2023
167 pagina's, plus nog 7 pagina's literatuur
Uitgelezen: 10 augustus 2023

Battle Cry of Freedom

Ik kocht en las dit boek ergens in de jaren negentig, toen ik nog dikke boeken over geschiedenis kocht en las. Sindsdien stond het in de boekenkast en gebruikte ik in verschillende onderwijssettings eigenlijk alleen maar het citaat van Samuel Colt op pagina 16: There is nothing that cannot be poduced by a machine. Maar in het kader van laag-energie boeken besloot ik ergens in het voorjaar dat dit boek interessant genoeg was om tussen de bedrijven door – en in bed – te lezen.

Het is een zeer interessant boek dat recht doet aan de subtitel. Het duurt zo'n driehonderd pagina's voordat eindelijk de schoten op Fort Sumter worden gelost die de directe aanleiding voor de Burgeroorlog vormden. In deze driehonderd pagina's wordt The US at midcentury uitgebreid beschreven - historisch, politiek en sociaal-economisch. De groei die de US meemaakte na de Louisiana Purchase, de noodzaak van de technologische ontwikkelingen (omdat er te weinig mensen waren voor alle productie), de oorlog met Mexico, het idee van Manifest Destiny, allemaal zaken die zorgden voor interne spanningen die uiteindelijk culmineerden in de opkomst van een abilotionistische Republican Party die vooral in de noordelijke staten populair was.

De Burgeroorlog zelf bestond natuurlijk uit grote en minder grote veldslagen, het verplaatsen van grote legers en legereenheden, en geopolitiek gehannes. McPherson slaagt erin al deze aspecten uitgebreid en duidelijk te beschreven zonder zich te verliezen in al te veel details – over al deze zaken zijn immers op zichzelf al bibliotheken volgeschreven.

De veldslagen en campagnes worden vanuit strategisch oogpunt aangevlogen en met behulp van kaarten verduidelijkt. Soms verlies je wel een beetje het overzicht van alle manoeuvres en verplaatsingen en de kaartjes hadden ook wel wat duidelijker of contrastrijker vormgegeven kunnen worden (eigenlijk leent dit zich prima voor animaties, maar wie heeft de tijd om die te maken), maar het totaal geeft een goed overzicht van het verloop van de oorlog.

Eerlijk gezegd vind ik dit ook het minst intressante aspect van de hele periode. Daarom is het fijn dat ook tijdens de oorlog de subtitel van het boek steeds in ogenschouw genomen wordt. De hoofdstukken over de veldslagen worden afgewisseld met hoofdstukken waarin meer algemeen over sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen wordt gesproken. Bijvoorbeeld over de financieringmethode van de oorlog (The Sinews of War, H14), de rol van (ex)slaven en slavernij in de propaganda (We must free the slaves or be ourselves subdued, H16), of over de wens van Napoleon III om de CSA als onafhankelijke staat te erkennen (Long remember: the summer of '63, H21). Ook de technologische veranderingen van het wapentuig passeert nog de revue, met name de ontwikkeling van de ironclad warship (pp.373ff.), of de verbeteringen aan het geweer en de kogels (pp.374ff.). Interessant is ook de Europese reacties op de Burgeroorlog:

Much truth also adhere to the notion of British upper-class support for the South – or at least a hostility to the North, which amounted to almost the same thing. Well-born Englishmen professed to dislike Yankees as much for their manners as for their dangerous democratic example to the lower orders. Many of the gentry expressed delight at the immortal smash of 1861 which demonstrated "the failure of republican institutions in time of pressure" (p.551).

Wat jammer is, is dat de uitgebreide beschrijving van de US voorafgaand aan de Burgeroorlog niet gespiegeld wordt aan het einde hiervan. Nadat Lee zich in het Appomattox Courthouse aan Grant heeft overgegeven (p.848), volgt alleen nog een relatief korte epiloog van negen pagina's. Dat terwijl de hele periode van de Reconstruction Era op zichzelf ook bijzonder interessant is. Maar misschien is het wel beter om daar eens een apart boekje over te lezen.

Cover van het boek
James McPherson: Battle Cry of Freedom. The Civil War Era
New York: Ballantine Books, 1988
862 pagina's, plus 39 pagina's afkortingen, bibliografie en index
Uitgelezen: 31 juli 2023

Autopia

Ik weet niet helemaal zeker meer waar ik dit boekje vandaan had, maar ik vermoed dat ik erover hoorde bij Max Nieuwsweekend op 8 april 2023. Hoe het ook zij, dit leek me een prima boekje om tussendoor te lezen, wanneer je aan het eind van de dag wat minder energie hebt voor meer zware kost.

Het is duidelijk dat Giesen een liefhebber is – hoewel hij sinds zijn verhuizing naar Amsterdam geen auto meer bezit, wat hem opvallend goed bevalt. Een zekere weemoed kan hem niet ontzegd worden, wanneer hij al op de eerste pagina's van het boek de overgang van de bestuurde verbrandingsmotor naar zelfrijdende elektrische auto's typeert als een verlies:

De elektrische auto is minder romantisch dan de auto met verbrandingsmotor. Tandwielen en smeerolie maken plaats voor printplaten en accu's, de machtige brul van de Ferrari en het geruststellende gepruttel van een diesel voor het gezoem van een elektromotor, even opwindend als het geluid van een wasdroger (p.9).

Het boek is dan ook een requiem voor de 'machine van onze dromen' (p.13), en zoals elk goed requiem begint het met een geschiedenis en eulogie. Giesen bespreekt het begin van de ontwikkeling van de auto als de droom van Carl Benz: een 'locomotief zonder rails', individuele mobiliteit zonder diensregeling of vaste routes. Vanuit deze bescheiden start wordt de auto een speeltje voor de rijken, die zichzelf als een hogere soort in de evolutie van de menselijke soort (p.54) ervaarden.

Natuurlijk krijgt Henry Ford een eigen hoofdstuk. Hij was het immers die de eerste werkelijke 'volkswagen' creëerde, gefabriceerd in massale aantallen via een methodologie die de prijs continu omlaag bracht. Op deze manier kwam de American Way of Life werkelijk tot uiting. Een term als Jaywalking werd geïntroduceerd en in Los Angelos werd bepaald dat langzaam verkeer altijd moest wijken voor de 'eisen van het moderne transport' (p.84). Verhelderend is het biografische deel van Ford, waarin we leren dat hij vergelijkbare messiaanse trekken vertoonde als Elon Musk heden ten dage.

Na het exposé over Ford keert Giesen terug naar Europa, waar de auto tijdens het interbellum het symbool werd van de toekomst, van vooruitgang en van snelheid. Verschillende autobouwers hadden nationaal-socialistische sympathieën en zowel Hitler als Mussolini manifesteerden zich als liefhebbers van de automobiliteit (met de Italiaanse Autostrada dei Laghi en de Duitse Reichsautobahnen als fysieke manifestaties hiervan).

Na de oorlog gaat het snel. In de Verenigde Staten komen de grote chrome-auto's op, compleet met vooruitstekende bumpers en staartvinnen (een ontwerp van Harley Earl, geïnspireerd op de Lockheed gevechtsvliegtuigen), terwijl in Europa langzaamaan de auto ook steeds normaler begint te worden. Giesen bespreekt verschillende opvallende ontwikkelingen en ontwerpen.

Daarna begint het verval: de auto begint zijn bijzondere status te verliezen, de auto begint een normaal gebruiksvoorwerp te worden en men krijgt ook steeds meer aandacht voor de negatieve gevolgen van die individuele automobiliteit. "Parijs is niet meer. Renault, niet Hitler, heeft de stad vernietigd", schreef de filosoof Bernard Charbonneau over de opmars van de auto ten koste van het stedelijk leefmilieu. (p.27):

De auto van de toekomst zal zijn als een alcoholvrij biertje, slap van smaak en zonder gevaar. Dat stemt weemoedig en roept verlangen op naar de dronkenschap van weleer. (p.296).

Autopodia is een fijn, goed leesbaar en informatief boekje. Er is echter wel wat op aan te merken. Hoewel de auteur redelijk uitgebreid beschrijft hoe de auto ervoor zorgde dat mensen niet meer in de buurt van hun werk hoefde te wonen en welke invloed dit had op de suburbanisatie van de jaren vijftig, laat hij na een werkelijk grondige analyse te geven van de metafysische omslag in denken en cultuur die de individuele automobiliteit heeft veroorzaakt – en waar we ook heden ten dage nog de gevolgen van ondervinden. Maar ik denk dat een dergelijke analyse een meer wetenschappelijk en wijsgerig boek vereist (zie bijvoorbeeld Geels 2005 of Gartman 2004).

Wat ik een belangrijker punt vind, en eentje waar de uitgever eenvoudig aan had kunnen voldoen, is het gebrek aan referenties. Zo strooit Giesen regelmatig met data (bijvoorbeeld met hoeveel Amerikanen in 1934 een auto bezitten (p.62), hoeveel auto's er in 1939 over de autobahnen reden (p.134), of wat de verhouding in 1960 was tussen openbaar vervoer en automobielgebruik (p.187)) zonder duidelijk te maken waar deze data vandaan komt (of waar deze te vinden is).

Een laatste klein puntje is dat het aantal modellen, ontwerpen en fabrikanten op een gegeven moment wel érg veel wordt. Een soort van overzicht hiervan zou welkom zij, dus dat heb ik zelf maar gemaakt.

Cover van het boek
Peter Giesen: Autopia. Hoe de auto onze wereld veranderde.
Amsterdam: Alfabet uitgevers, 2023
297 pagina's, plus nog 22 pagina's literatuur en index
Uitgelezen: 12 juli 2023

Resonanz

Ik kocht dit boek begin februari in Berlijn, toen ik daar met vriend T was om een boodschap voor mijn broer te doen. Ik kocht het eigenlijk niet met de intentie om het helemaal te lezen: met zijn zevenhonderdvijftig pagina's was het ver over mijn maximum van rond de tweehonderd. Het leek me zo'n boek waarin je af en toe een stukje leest of dingen in opzoekt. Maar toen ik er eenmaal in begon, raakte ik zo zeer geïnspireerd dat ik het uiteindelijk toch helemaal heb uitgelezen (toegegeven, de laatste honderdvijftig pagina's vooral omdat ik het wilde uitlezen, maar toch). Ik denk dat dit voor mij een dikterecord is.

Het boek gaat over resonantie (je verwacht het niet): een term die Rosa in eerste instantie fysisch interpreteert. Resonantie ontstaat wanneer twee lichamen op zo'n manier op elkaar zijn afgestemd dat wanneer de eerste begint te trillen, de tweede mee gaat trillen en met die trillingen de eerste weer sterker laat trillen. Een stemvork op een piano, bijvoorbeeld, doet de snaren van de centrale A trillen, die op hun beurt weer andere A's doen trillen enzovoort enzoverder.

Vanzelfsprekend dooft het fysieke, natuurkundige fenomeen van resonantie redelijk snel uit, omdat trillen nu eenmaal energie kost. Maar toch is de term voldoende rijk om het punt van Rosa duidelijk te maken. Hij gebruikt de term om een specifieke subject-objectrelatie aan te duiden: een (wereld)verhouding waarbij zowel object als subject op elkaar zijn afgestemd maar ook met eigen stem spreken (resonantie is geen echo). Goed leven is een resonante verhouding met de wereld, waardoor subjecten zich door een antwoordende wereld (kort: het geheel van objecten) zowel gedragen als geborgen voelen (p.59).

Rosa onderscheidt drie resonantie-assen: de horizontale resonantieas tussen mensen onderling (vrienden- of liefdesverhoudingen, familie of politiek), de diagonale as van dingen of activiteiten (school, werk, sport) en de verticale van de grote collectiviteiten (religie, natuur, kunst, geschiedenis). Over al deze assen zijn intensieve ervaringen mogelijk waardoor het leven vanuit zichzelf geleefd wordt – Rosa spreekt in dezen over Selbstwirksamkeit (p.25, pp.269ff.).

Het tegendeel van resonantie is, zo concludeert hij na een grondige analyse, vervreemding (Entfremdung): een situatie waarin subject en object elkaar zwijgend, indifferent of zelfs vijandig tegenmoettreden. De wereld (het andere) is koud, star en afwezig (p.316). Vervreemding is de verstomming van de resonantieassen (p.296). Resonantie en vervreemding staan in een continue dialectische relatie tot elkaar.

De centrale onderzoeksvraag van het boek is of wanneer versnelling het probleem is, of dan resonantie niet de oplossing is (p.13). De moderniteit van de eenentwintigste eeuw wordt onder andere gekenmerkt door verandering van kwalitatieve, sprekende verhoudingen in geanonimiseerde, abstract-formele verhoudingen tussen mensen en dingen (p.558). De nadruk op versnelling en vermeerdering, de dwangmatige wereldrijkweidtevergroting (door Rosa aangeduid als de categorisch imperatief van de moderniteit, p.618) leidt tot een problematische, zelfs verstoorde of pathologische verhouding van individuen tot zichzelf, tot elkaar en tot de wereld. De verschillende crises van de huidige tijd zijn, aldus Rosa, zowel oorzaak als gevolg van deze veranderde verhouding (p.14).

Rosa's oplossing bestaat uit het terugvinden van de resonantie in de moderne samenleving. Dat houdt specifiek niet in dat hij een vertraging voorstaat (p.14). Het gaat hem erom dat mensen niet dwangmatig meegaan in de continue versnelling en vermeerdering van de moderniteit, maar dat ze zichzelf in hun eigen kracht inzetten (of ingezet vinden), zodat de activiteiten die ze ontplooien een resonante wereldverhouding tot gevolg heeft. Niet langer naar je werk omdat nu eenmaal vanuit de samenleving verwacht wordt dat je genoeg geld verdient om de volgende grote auto te kopen, maar naar je werk juist omdat je dat wilt doen – omdat je je hierin gesterkt en gewaardeerd voelt, omdat je hier energie uit haalt.

Resonanz is een heel rijk, goed leesbaar en interessant werk. Het staat boordevol waardevolle inzichten, aansprekende voorbeelden en fascinerende ideeën – veel meer dan in de zeer korte analyse hierboven is weergegeven. Natuurlijk is Rosa goed op de hoogte van zijn vakgebied, dus het boek is gelardeerd met referenties naar achterliggende literatuur. Met name in §10.3, waarin hij zijn theorie in een sociaalfilosofische traditie positioneert, wordt de lezer met wat intellectueel geweld geïmponeerd. Ik was blij dat ik tijdens het lezen van dit boek ook het boek van Maarten Doorman had gelezen, en dat ik al eerder Rebelse Genieën had gelezen, want Rosa put uitvoerig uit de Romantische traditie (wat niet zo verwonderlijk is als je weet dat hij hoogleraar in Jena is).

Natuurlijk had het boek een stuk korter gekund, en ik vermoed dat Rosa zelf dat ook wel inziet wanneer je puur statistisch kijkt naar de inhoudsopgave. Het boek bestaat uit vier delen met in totaal 15 hoofdstukken. Maar waar de eerste negen hoofdstukken zo'n 70 pagina's beslaan, loopt dat aantal na hoofstuk 10 steeds verder af. Het laatste deel beslaat in totaal ongeveer net zoveel pagina's als het vijfde hoofdstuk. Het lijkt erop dat Rosa steeds kleine draden wilde afwikkelen die eerder niet of niet voldoende ter sprake waren gekomen. Persoonlijk vond ik de eerste helft, delen 1 en 2, het meest interessant.

Cover van het boek Hartmut Rosa: Resonanz. Eine Sociologie der Weltbeziehung
Berlin: Suhrkamp Taschenbuch Wissenschaft (2272), 6.Auflage, 2022
762 pagina's, plus 48 pagina's literatuur en register
Uitgelezen: 15 juni 2023

Frankrijk, Duitsland, Europa

Soms (eigenlijk best vaak) wordt je door VPRO's OVT geattendeerd op mooie, interessante of lezenswaardige boeken. Dat bleek ook het geval toen Wim Berkelaar op 23 april het boek "Frankrijk, Duitsland, Europa" van Maarten Doorman aanprees. Ik bestelde dit boek nog diezelfde zondag (bij de Groningse tak van Van der Velde, natuurlijk) en las het in iets meer dan een week uit. Een grappig detail hierbij is dat ik het stuk over de woede die bij de Fransen uitbrak na de beschietingen van de Kathedraal van Reims (pp.114ff.) las op de camping in Épernay terwijl we 's middags diezelfde kathedraal hadden bezocht.

Het boek beschrijft de verhouding tussen Duitsland en Frankrijk in de voorbij tweeënhalve eeuw. Een interessante, belangrijke en urgente verhouding. De continue Angelsaksische oriëntatie waar Noordwest-Europa (met Nederland voorop) zich schuldig aan maakt, is na de Brexit nogal verbazingwekkend – een herwaardering van de as Parijs-Berlijn zou wat dit aangaat vanzelfsprekend moeten zijn. Wanneer we het Europese project serieus willen nemen, zullen we toch de continentale cultuur serieus moeten nemen, en hierbij is een studie van deze verhouding onontbeerlijk: het hele project van de Europese Unie is immers in gang gezet om te voorkomen dat deze twee landen elkaar wéér in de haren zouden vliegen.

In grote lijnen behandelt het boek de 'imagologie' van Frankrijk en Duitsland: de stereotypering van de bewoners van beide landen ten opzichte van elkaar. Doorman stelt, in navolging van Victor Hugo, dat Duitsland het hart is van Europa, en Frankrijk het hoofd. De Franse civilisation van Verlichting, rationalisering en geschreven wetten tegenover de Duitse Kultur van de Romantiek, diepgang, van dichters en denkers.

Meer specifiek gaat Doorman in op de veranderende verhouding tussen beide landen aan de hand van de vier meest recente oorlogen tussen beide: de Duitse (eigenlijk Pruisische) bevrijdingsoorlog tegen Napoleon, de 'vergeten' oorlog van 1870-1871 en natuurlijk de beide wereldoorlogen. Elk van deze oorlogen beslaat een hoofdstuk en in elk hoofdstuk staat een kunstvorm of -uiting centraal. Op deze manier bestrijkt het boek een bijzonder uitgebreid pallet van werken en kunstuitingen aan de hand waarvan inzichtelijke en sprekende tijdsbeelden en, inderdaad, wederzijdse clichés ontstaan.

Hoofdstuk 1De 'vergeten' oorlog (1870-1871)Muziek (en poëzie)
Hoofdstuk 2Duitse bevrijdingsoorlog 1806-1813)Schilderkunst
Hoofdstuk 3De Eerste Wereldoorlog (1914-1918)Cinema
Hoofdstuk 4De Tweede Wereldoorlog (1940-1945)Literatuur

Wat een fijn boek om te lezen. Het is rijk, grondig, intellectueel en geïnformeerd. Doordat het voorzien is van foto's van de meest pregnante voorbeelden (werken van Friedrich, stills uit de film Franz) en (delen van) gedichten, krijgt het geheel een sfeer van volledigheid en intellectualisme dat nogal eens ontbreekt in min of meer populair wetenschappelijke literatuur. Het enige kritiekpunt dat je hierop zou kunnen hebben is dat het soms overkomt als een omgevallen boekenkast, wanneer er in één zin meer dan vier namen en werken voorkomen; maar persoonlijk vind ik het nergens irritant of overdreven.

Is er een conclusie te trekken na al die intellectuele (en fysieke) geweld? Zo die er is, zou die toch moeten luiden dat de verhouding tussen Duitsland en Frankrijk, de verhouding tussen het rationalisme en het romanticisme, een dynamiek teweegbrengt die de hele Europese geschiedenis de voorbije twee eeuwen heeft bepaald - en dat we beide componenten nodig hebben om de positie van Europa in de hedendaagse internationale constellatie te bepalen.

Dat (westerse) politiek historisch teruggaat op waarden van de Verlichting is gemeengoed, maar dat Romantiek meer is dan wat kunstzinnige bestanddelen van de negentiende-eeuwse natiestaat, dat ziet menig academicus nog over het hoofd en een ruimer publiek al helemaal. Om Europa's politieke geschiedenis te begrijpen mag Isaiah Berlins in *The Root of Romanticism* verwoorde opvatting een leidraad zijn, waarin hij de Romantiek met recht karakteriseerde als 'The greatest shift in the consciousness of the West that has occured'. Daarom begrijpen we niet wat Europa is als we niet begrijpen wat Romantiek is. (p.201)

Als iemand nog een reden zoekt om de noodzaak van het leren van Duits en Frans te legitimeren, lijkt dit me het aangewezen boek. Persoonlijk zou ik de titel en de ondertitel (Een jager in het woud) hebben omgedraaid, maar dat mag de pret niet drukken.

Cover van het boek Maarten Doorman: Frankrijk, Duitsland, Europa; een jager in het woud.
Amsterdam: Prometheus, 2023
203 pagina's, plus 21 pagina's noten, literatuurverwijzingen en personenregister
Uitgelezen: 2 mei 2023

Het Stenen Bruidsbed

Ik moet bekennen dat ik nog nooit iets van Harry Mulisch had gelezen. De meeste mensen van mijn leeftijd zijn hiermee doodgegooid tijdens hun middelbare-schooltijd, maar ik was toen meer bezig met wiskunde dan literatuur, dus gooide daar wat met de pet naar. En tijdens en na mijn studie ging het meer over filosofie en informatica en daarna is het er eenvoudig nooit van gekomen. Maar toen ik bij de meest recente herdenking van het bombardement op Dresden hoorde dat dit boekje daar ook over ging (evenals Slaughterhouse Five, dat ik vorig jaar herlas), leek me dit een uitgelezen kans om deze intellectuele omissie weg te werken.

Het verhaal is vast genoegzaam bekend. Tandarts Norman Corinth is uitgenodigd voor een conferentie in Dresden – dertien jaar na het bombardement waar hij als piloot aan meedeed. Hij ontmoet daar een aantal mensen die allen - vanzelfsprekend – net als hijzelf een bepaalde rol tijdens de oorlog hebben gespeeld. Zo heeft zijn chauffeur Günter in april 1945 Hitler nog ontmoet, heeft de dame van het hotel waar hij verblijft als communiste gevangen gezet in een concentratiekamp, of heeft een collega op het congres als kampbeul gewerkt (hoewel dat later niet waar blijkt te zijn). Corinth probeert op verschillende manieren de exacte achtergrond van iedereen te achterhalen, en herbeleeft op deze manier ook zijn eigen Dresden-verleden.

In een schijnbare continue roes van drank en seks ontspint zich op deze manier een verhaal waarin slachtoffers daders blijken te zijn en daders slachtoffer. Corinth blijkt bijvoorbeeld na het bombardement teruggevlogen te zijn om de Dresdenaren die de Elbe in waren gevlucht te beschieten – en zichzelf daarmee eveneens tot oorlogsmisdadiger gemaakt te hebben. Dit gegeven past ook bij Mulisch' opvatting, die tijdens een bezoek aan Dresden tot de conlusie was gekomen dat er geen absolute oorlogsmisdadigers zijn – dat het de overwinnaar is de bepaalt wat een oorlogsmisdaad is en wie die heeft begaan.

Hoewel de invalshoek prettig is, het onderwerp me aanspreekt en ik het boek met plezier heb gelezen, kan ik niet zeggen dat ik nu gelijk Mulischfan ben. Natuurlijk is de schrijfstijl wat gedateerd (het boek is ruim vijftig jaar oud) en de opzet wat intellectualistisch (het is opgezet als een Griekse tragedie, compleet met gezang na elk deel), maar dat is niet het probleem dat ik ermee heb. Het is meer dat ik vind dat het verhaal niet helemaal uit de verf komt, en dat de karakters wat oppervlakkig of karikaturaal blijven. De nuance die Mulisch op het gebied van oorlogsmisdaden probeert te bewerkstelligen mis ik in de ontwikkeling van de personen.

Zo is me niet helemaal duidelijk waarom Corinth met Hella naar bed moet, en waarom hij daags daarna alweer op zoek gaat naar ander seksueel vertier. De groep congresgangers die er tussenuitknijpt om in de stad bier te gaan drinken wordt verder ook niet uitgewerkt, of de reden waarom Corinth nu precies wil weten wat Schneiderhahn zijn rol tijdens de oorlog is geweest blijft ook in nevelen gehuld. Verder zijn de dialogen soms wel erg stacatto geschreven – en is niet altijd direct duidelijk wie wat nu eigenlijk zegt.

Kortom, een klassieker die je gelezen moet hebben maar waarvan ik me kan voorstellen dat zelfs mijn middelbare-schoolgenoten een aversie tegen literatuur kregen – laat staan de huidige generatie. Misschien toch maar eens De Ontdekking van de Hemel lezen: dat schijnt een stuk beter te zijn.

Cover van het boek
Harry Mulisch: Het Stenen Bruidsbed
Amsterdam: De Bezige Bij; achtenveertigste druk 2022 (eerste druk 1959)
182 pagina's
Uitgelezen: 1 april 2023

Vernietigen

Tja, de nieuwe roman van Michel Houellebecq. Natuurlijk had ik me al voorgenomen deze te lezen op het moment dat ik hoorde dat -ie in Frankrijk was uitgekomen. Maar bij Houellebecq wacht ik altijd op de vertaling, omdat zijn vocabulaire valt niet per se samen met de woorden die je bij Franse les leert of in meer reguliere Franse boeken leest. Soit.

Het boek begint als een spannende detectiveroman. Op internet verschijnen allerlei filmpjes van zeer goed uitgevoerde aanslagen op bijvoorbeeld containerschepen. De daaruitvolgende bedreiging van de wereldhandel zorgt ervoor dat de Franse minister van handel hierbij wordt betrokken; het is zijn raadsman, Paul Raison, die zich als de hoofdpersoon van dit boek ontpopt.

Wanneer de vader van Paul Raison een CVA krijgt, levert dit een confrontatie annex hernieuwde kennismaking met zijn familie op. Die familie komt samen op het landgoed in de provincie, waar de familie tijdens hun jeugd hun vakanties doorbracht, en waar de vader na zijn pensioenering is gaan wonen. De vader, die inmiddels een nieuwe partner had gevonden, moet worden opgenomen in het lokale verzorgingstehuis. Zijn partner wil bij hem in dat verzorgingshuis intrekken en de zeer katholieke zus van Paul besluit met haar partner in de buurt te gaan wonen om bij de verzorging te ondersteunen. De veel jongere broer van de familie begint een soort van affaire met de verzorgster van het verzorgingshuis.

Vernietigen: met een dergelijke titel zou je verwachten dat dit Houellebecq in zijn standaardmodus zou zijn: somber en sinister. En inderdaad, het gebeuren rondom de vader van de hoofdpersoon biedt Houellebecq de mogelijkheid om sociale, economische en politieke problemen van de hedendaagse samenleving te bespreken. Hier herkennen we de onderwerpen waar Houellebecq al sinds De Wereld als Mark en Strijd mee bezig is: het individu dat door het liberalisme volledig op zichzelf is teruggeworpen en probeert een weg (of liefde, of zingeving) te vinden in een nihilistische maatschappij die volledig ontdaan is van de transcendente verbanden van religie, cultuur of familie.

Toch is 'Vernietigen' een optimistisch, bijna mild werk. De familie van Raison komt weer nader tot elkaar rondom de CVA van de vader. En ook de relatie van Paul met zijn echtgenote Prudence wordt weer nieuw leven ingeblazen – nadat het jaren op een zeer laag pitje stond. De centrale boodschap van het boek lijkt te zijn (en ook dat hoeft ons niet per se te verbazen als we de schrijver een beetje kennen) dat 'liefde alles overwint'.

Het fascinerende aan het boek, en daar is al meerdere malen op gewezen, is dat er na een pagina of driehonderd een soort van scheiding optreedt: Paul Raison blijkt een ernstige vorm van kaakkanker te hebben. Vanaf dat moment worden de hele opbouw van de aanslagen op containerschepen, de situatie van de vader, de politieke carrière van de minister, of de vernieuwde situatie in de familie Raison niet meer besproken. Allerlei draden die nauwkeurig zijn opgesponnen worden helemaal niet afgehecht. De laatste tweehonderd pagina's van het boek gaan alleen over Paul Raison, zijn vrouw Prudence en hoe zij door het noodlot weer tot elkaar komen. Dit lijkt een literaire doodzonde, omdat het de lezer enigszins berooid achterlaat (nog afgezien van de vraag naar de legitimatie van die eerste paar honderd pagina's).

Toch lijkt Houellebecq hiermee weg te komen. Waarschijnlijk deels omdat het Houellebecq is, maar toch ook zeker omdat het hele boek als een trein leest. Hoewel er eigenlijk niet zo gek veel gebeurt, verveel je je als lezer geen moment. Eigenlijk kabbelt het verhaal een beetje door, wat misschien ook verklaart dat ik het boek in drie dagen uit las. Er staan toch ook wel weer interessante analyses en fraaie passages in:

Door meer waarde toe te kennen aan het leven van een kind, ontzeggen we onze werkelijke verrichtingen elke waarde. Onze heldhaftige of edelmoedige daden, alles wat we hebben weten te bereiken, onze prestaties, onze creaties, niets daarvan heeft in de ogen van de wereld nog enig belang. Daarmee ontnemen we het leven elke motivatie en elke betekenis, en dat is nu precies wat men nihilisme noemt. (p.355)

Ik vraag me af wat ik van het werk had gevonden als het niet van Houellebecq was geweest. Het is lang niet zo'n aardverschuiving als Platform of Elementaire Deeltjes ooit waren, maar misschien eigenlijk wel interessanter dan Serotonine. De mildheid, de goede afloop en het literaire experiment zorgen ervoor dat dit boek niet de typische Houllebecq is. Ik heb het met veel plezier gelezen, maar hoop dat het volgende werk weer wat meer vuur (en minder pagina's) heeft.

Cover van het boek
Michiel Houellebecq: Vernietigen
Amsterdam: De Arbeiderspers, 2023
Oorspronkelijke titel: Anéantir
Vertaald uit het Frans door Martin de Haan
572 pagina's, inclusief tekeningen door de auteur (!)
Uitgelezen: 15 maart 2023

Omarm de Chaos

Dit boek kreeg ik van een goede vriend van me (die me onlangs ook nog naar m'n mening hierover vroeg) en daarom voelde ik wel een zekere verplichting om het ook te lezen. Hoewel de centrale these van het werk op zich interessant en relevant genoeg is (we leven niet in een tijdperk van veranderingen maar in een verandering van tijdperk) heb ik me er eerlijk gezegd wel erg toe moeten zetten om het boek ook daadwerkelijk uit te lezen.

Jan Rotmans is hoogleraar Duurzaamheid en Transities aan de EUR en mede-oprichter van Urgenda (samen met Louise Vet, waarvan ik dan weer wél weet wie het is), dus zeker wel iemand die ideeën en opvattingen heeft over de vele problemen waar we momenteel (als staat, als mens, als soort) mee te maken hebben. In het boek komt hij dan ook met een overzicht van die verschillende crises, probeert hij te analyseren waar die vandaan komen en poneert hij ook mogelijke oplossingsrichtingen. In die zin in het zeker een lezenswaardig boek.

Toch heb ik moeite gehad het uit te lezen. Dat zat hem in een aantal zaken, niet in de laatste plaats de toon van de tekst: door continu de lezer direct aan te spreken (en dan ook nog in een tutoyerende vorm) lijkt het alsof Rotmans zijn lezers als kleine kinderen beschouwt die door papa verteld moeten worden wat er gebeurt en hoe het zit. Zijn neiging om meer dan eens autobiografisch uit te wijden (bijvoorbeeld p.54, waar hij uitgebreid verslag doet over zijn promotie-onderzoek, of p.71 wanneer hij vertelt over zijn vakantiewerk, of opnieuw p.87, waar hij het heeft over de waterschappen, of ...) maakt ook duidelijk dat hij wel érg tevreden is met zichzelf – wat maakt het de lezer uit dat hij eerst geen en later wel ambtenaar had willen worden, net als zijn vader?

Bezwaarlijker dan deze stylistische problemen (die, toegegeven, grotendeels een smaakkwestie zijn) vind ik evenwel de methodologische onvolkomenheid van het werk, die er voor mij in bestaat dat Rotmans nalaat zijn kernbegrippen goed te operationaliseren. Zo gaat bijvoorbeeld één van zijn belangrijkste analyses in op de verhouding tussen mensen en systemen, maar nergens wordt duidelijk gemaakt wat een systeem volgens hem is – zijn dat de democratische instituties? De samenleving? Bedrijven?

En zo strooit hij het hele boek door met termen en theorieën die verder niet worden toegelicht of uitgewerkt: te vaak schreef ik 'wat?' of 'wie?' in de kantlijn. Hetzelfde geldt voor de meeste grafieken die zijn toegevoegd: er is daarbij niet duidelijk wat er op de assen wordt weergegeven. Of wat te denken van de interne inconsistentie. Zo is net vóór het onderstaande citaat uitgebreid betoogd dat onrust en frictie goed zijn, omdat er anders niets gebeurt:

[Als] je inziet inziet en begrijpt dat chaos, instabiliteit en dus onrust eigen zijn aan de ontwikkeling van complexe systemen zoals onze samenleving, economie en ons mensen zelf, dan kan dat je al een hoop rust geven. (p.42)

Hier zit iets Gödel-achtigs in: als je weet dat de mens fundamenteel onrustig is, levert je dat rust op...

Dit alles geeft het boek een zweem van 'ik weet hoe het zit en jullie (sic) moeten goed naar me luisteren, dan komt het wel goed'. Rotmans laat na de uitgebreide literatuur die over al zijn besproken onderwerpen bestaat ter hand te nemen. Bijvoorbeeld wanneer hij spreekt over hoe bedrijven wendbaar moeten zijn om in het huidige tijdsbestek te kunnen overleven (pp.95ff.): dit is al diepgaand geïdentificeerd en beschreven door Zygmunt Bauman in zijn onvolprezen Liquid Modernity. Of waarom niet gerefereerd aan Pine and Gilmore's klassieke Experience Economy wanneer het verschil tussen bezit en services wordt geanalyseerd (pp.100-101)? Ik kan me niet voorstellen dat Rotmans vanuit zijn positie deze werken niet kent, dus de omissies moeten intentioneel zijn.

Wat Rotmans wél aanhaalt zijn vooral zijn eigen publicaties. Wanneer je de referenties bekijkt (die per hoofdstuk zijn opgedeeld en waar geen duidelijke structuur in is aangebracht) valt op dat ongeveer de helft hiervan werken van Rotmans zelf, of aan hem gelieerde personen bevat. Opvallend in dezen is dat wanneer er in het boek gebruik gemaakt wordt van voetnoten, ook hier het in twee van de drie gevallen een referentie van dezelfde auteur bevat.

Het meest lezenswaardig vond ik Hoofdstuk 6, waarin Rotmans een beeld schetst van Nederland in 2121. Dit hoofdstuk leest als een fijne science-fictionroman, maar dan voorzien van veel en mooie plaatjes. Vanzelfsprekend overstijgt ook deze science-fiction het niveau van speculatieve filosofie (Keijzer 2010) niet, maar in dit geval weet je als lezer tenminste zeker dat het allemaal speculatief is.

Omarm de chaos is, ondanks de bijzonder fraaie typografie (van Zeno Carpentier Alting die verder niet te vinden is), niet het meest fijne boek dat ik ooit heb gelezen. Het is kortweg te ongenuanceerd, te oppervlakkig en te veel egodocument om werkelijk de impact te kunnen hebben die de auteur voor ogen staat.

Cover van het boek
Jan Rotmans en Mischa Verheijden: Omarm de Chaos
Breda:De Geus 2021
289 pagina's plus 11 pagina's referenties
Uitgelezen: 1 maart 2023

Plato in tijden van Photoshop

Ger Groot ken ik eigenlijk vooral van z'n columns die hij tot een paar jaar geleden voor Trouw schreef. Ik heb een aantal keer met zijn De Geest uit de Fles in m'n handen gestaan, maar om de één of andere reden heb ik dat nooit gekocht. Dit kleine boekje wel – volgens mij om weg te geven, maar ik kreeg het een paar maanden terug terug.

In dit boekje passeren vijfentwintig denkers, van Plato via Aquino tot Arend en Taylor, de revue. Voor iedereen is drie pagina's ingeruimd die vooraf worden gegaan door een illustratie (of eigenlijk collage) die reflecteert wat Groot over de denker in kwestie te melden heeft. Zo wordt bijvoorbeeld Descartes weergegeven met een grote opwindsleutel in z'n rug om hem als een mechanische pop voor te stellen. Of wordt het hoofdstuk over Sartre (Vrijheid boven alles) voorafgegaan door een afbeelding van het Vrijheidsbeeld, maar nu met bril en pijp.

Het boekje is specifiek geen introductie in de filosofie – daarvoor is drie pagina's per persoon natuurlijk ook veel te weinig. Hoewel elk hoofstuk wordt afgesloten met een korte biografische notitie, gaat het er vooral om duidelijk te maken wat de denkers ons nu nog te melden hebben. De centrale thesen en ideeën van de filosofen worden kort toegelicht en in een hedendaagse context geplaatst.

Drieënhalve eeuw later zijn die vragen nog altijd nog opgelost. Oog in oog met cybernetica en neurowetenschap lijken Spinoza's dilemma's nu pas hun ware tol te eisen. (p.57)

De mens is niet de Meester van het Zijn, maar de hoeder ervan – dat betekent: de werkelijkheid is niet de passieve grondstof van ons handelen, maar datgene wat ons bestaan mogelijk maakt. Het ecologisme beweert niets anders. (p.92)

Met deze opzet heeft Groot een heel leuk, leerzaam en actueel boekje opgeleverd, dat tegelijkertijd de mogelijkheid biedt wijsgerige stromingen in een breder historisch narratief te plaatsen. De keuze van de denkers lijkt wat arbitrair (waarom wel Taylor opgenomen – als enige nog levende denker – en niet Bruno Latour, bijvoorbeeld?), maar dat laat onverlet dat het een leuk en fraai vormgegeven boekje is.

Ik begrijp werkelijk niet waarom ik het heb teruggekregen van degene aan wie ik het had gegeven - maar ik kan ook niet zeggen dat ik het heel erg vind.

Cover van het boek
Ger Groot: Plato in tijden van Photoshop
Met illustraties van Mrc Suvaal
Rotterdam: Lemniscaat, 2014
133 pagina's
Uitgelezen: 26 februari 2023

Bullshit Jobs

Dit boekje kregen we afgelopen november voor onze gezamenlijke verjaardag en ik heb het een beetje tussn de bedrijven voor gelezen. Op zich een interessant boekje met een aardige analyse maar een volgens mij verkeerde conclusie.

Bullshit Jobs is de uitgebreide versie van een artikel door dat dezelfde auteur in 2013 schreef in het tijdschrift Strike!: On the Phenomenon of Bullshit Jobs. In dat artikel stelt David Graeber de vraag wat het zou betekenen wanneer de werkzaamheden waarvan iedereen vermoed dat ze zinloos zijn, ook daadwerkelijk zinloos zijn. Zelf zo zinloos zijn, dat ze zelfs door de mensen die ze uitvoeren als zinloos worden ervaren...? In dit boekje vervolgt en verdiept hij zijn analyse, wat tot veel interessante inzichten leidt.

Het boek begint met de operationalisering van bullshit jobs. Hij beschrijft mensen wier werk eruit bestaat computers van millitairen van de ene naar de andere ruimte te verplaatsen; of mensen die tijdens hun betaalde arbeid zó weinig te doen hebben dat ze in werktijd een hele studie van Spinoza hebben gemaakt; of mensen wier werk eruit bestaat anderen gerust te stellen dat de beloofde arbeid echt wel gedaan gaat worden (pp. 1-9). Zijn uiteindelijke definitie heeft een belangrijke subjectieve component: degene die een bullshit job heeft, moet er zelf ook van overtuigd zijn dat zijn werk niets van waarde toevoegt.

Na het definiëren van deze sleutelterm gaat Graeber verder op de verschillende soorten bullshit jobs. Hij onderscheidt er uiteindelijk vijf:

  1. De flunkies: banen die er alleen maar zijn om andere belangrijk te doen lijken (pp. 28-36)
  2. De goons: banen met een zekere agressiviteit maar die alleen maar bestaan omdat anderen ervoor betalen (pp.36-40)
  3. De duct tapers: banen die bestaan om problemen op te lossen die niet zouden moeten bestaan (pp.40-45)
  4. De box tickers: banen die eruit bestaan om mensen te doen geloven dat een organisatie iets doet wat het eigenlijk niet doet (pp.45-50)
  5. De taskmaskers: banen die eruit bestaan werk aan anderen te bedelen, die dit ook prima zelf zouden kunnen bedenken.

Na deze classificatie volgt een interessante analyse over het verschijnsel dat veel mesnen werken om het werken zelf en de historische oorsprong daarvan. Als gevolg van de industriële revolutie gaan werknemers hun belangrijkste asset, namelijk hun tijd, aan de werkgever verkopen; die werkgever wil dan wel waar voor zijn geld, wat tot gevolg heeft dat werknemers liever doen alsof ze druk bezig zijn dan dat ze niks doen. Hieruit volgt het fenomeen dat mensen trots zijn op hoe druk ze zijn. Voor mij persoonlijk was dit een waardevolle en verhelderende analyse.

Helaas gaat het na ongeveer de helft van het boekje wat mij betreft mis. Graeber vervalt dikwijls in herhalingen en komt te vaak met anekdotisch bewijs. Het lijkt erop dat hij er uiteindelijk voor pleit het fenomeen van betaalde arbeid als zodanig af te schaffen, zodat mensen gewoon kunnen doen wat ze willen - een bekend verhaal natuurlijk, dat vooral door de voorstanders van een basisinkomen vaak wordt aangehaald. Maar net als die verdedigers gaat Graeber voorbij aan het gevoel van zelfwaardering dat het resultaat is van iets doen waar je niet per se zin in hebt maar waar je wel voor betaald wordt.

Kortom, een leuk en lezenswaardig boekje dat echt wel waardevolle en relevantie inzichten biedt, maar wat er wat mij betreft niet in slaagt de vragen en problemen die het oproept op een fundamentele en diepgravende manier te adresseren.

Cover van het boek
David Graeber: Bullshit Jobs. The Rise of Pointless Work and What We Can Do About It.
Penguin Book, 2018
285 pagina's, gevolgd door 24 pagina's noten en literatuurlijst
Uitgelezen: 10 februari 2023

Weapons of Math Destruction

Dit was het derde (en voorlopig laatste) boekje dat ik las in het kader van voorbereidingen voor de nieuwe minor AI en beroep. En ik moet zeggen dat dit ook het meest interessante en leuke boekje was, hoewel ook dit weer met zo'n honderd pagina's minder had gekund.

De schrijfster, Cathy O'Neil, is doctor in de wiskunde (Harvard), heeft haar academische carrière vaarwel gezegd om in finance te gaan werken en is daar zo van geschrokken dat ze deel werd van de Occupy Wall Street beweging en voor zichzelf is begonnen. Deze autobiografische ontboezemingen waarmee het boekje opent zijn minder triviaal dat ze lijken: ze verlenen geloofwaardigheid aan de voorbeelden en problemen die ze in de rest beschrijft. Ze is goed ingevoerd in de materie, heeft machine learning modellen ontwikkeld en hun werking van dichtbij meegemaakt.

Haar idee is dat machine learning modellen vaak worden ingezet als een Weapon of Math Destruction – een WMD. Om als WMD te kunnen worden geclassificeerd, moet een model aan drie eigenschappen voldoen (pp.28ff.):

  1. Het model ondoorzichtig,
  2. Het model heeft zowel positieve als negatieve effecten,
  3. Het model heeft de mogelijkheid om massaal te worden ingezet.

Dus een model (om haar voorbeelden te bespreken) dat gebruikt wordt om individuele basketbalspelers in een ranglijst te zetten is geen WMD: het is individueel, de spelers kennen de regels van het spel en domein is behoorlijk strikt. Ook de keukengeheimen van O'Neil zelf zijn geen WMD: hoewel het lastig is om dit model volledig transparant te maken, is het domein ook hier behoorlijk beperkt en heeft het alleen betrekking op haar directe familie. Een model dat gebruikt wordt om de kans op recidive te voorspellen, daarentegen, geldt wel als een WMD: het is niet duidelijk hoe het model getraind wordt, het heeft de neiging bepaalde bevolkingsgroepen meer te benadelen dan andere en het wordt massaal (federaal) ingezet.

Het grote probleem dat O'Neil met modellen ervaart – waardoor deze in een WMD veranderen – is dat ze in een neergaande spiraal annex feedback-loop terecht komen. Het standaard-voorbeeld dat ze bespreekt is dat van de data die voorspelt dat er in arme wijken meer straatroven plaats zullen vinden. Als gevolg daarvan wordt er daar meer gepatrouilleerd, waardoor er meer mensen worden aangehouden. Waaruit dus zou blijken dat het model het bij het rechte eind heeft, waardoor er nog meer gepatrouilleerd gaat worden; enzovoort. Het aloude adagium: als je meer gaat zoeken zul je ook meer vinden.

Bij dit zoeken wordt verder niet altijd gebruik gemaakt van ter zake doende eigenschappen van de data: dikwijls worden proxies gebruikt in plaats van werkelijke gegevens. Zo wordt een autoverzekering goedkoper wanneer je credit score in orde is: wanneer je weinig geld leent en netjes je hypotheek betaalt, wordt je autoverzekering goedkopen. De gedachte is dat mensen die goed met geld om kunnen gaan ook goed voor hun auto zullen zorgen.

Met de hoeveelheid data die tegenwoordig beschikbaar is, en de manier waarop bedrijven en organisaties daarmee omgaan, onstaat was O'Neil de move to the individual noemt (p. 164): er wordt gekeken naar heel specifieke individuele verschillen om bijvoorbeeld de hoogte van een verzekering te bepalen. Maar vaak kun je het niet helpen dat je regelmatig door omveilige wijken rijdt, dat je 's nachts moet rijden of een rommelige oude auto hebt. De modellen zien niet de achterliggende redenen van de waarden van de proxies.

Om deze reden moeten we, zo is haar conclusie, oog houden voor de ethische en morele component van de data waarop de modellen getraind worden:

[The] models are constructed not just from data but from the choices we make about which data to pay attention to – and which to leave out. Those choices are not just about logistics, profits, and efficiency. They are fundamentally moral. (p.218)

De werking van die WMD wordt door haar in verschillende domeinen in evenzovele hoofdstukken uitgewerkt: opleiding, reclames, rechtspraak, solliciteren, werken, en verzekeren. Het is jammer (en dit is eigenlijk mijn enige echte kritiekpunt) dat dit ertoe leidt dat je vaak het idee hebt hetzelfde te lezen. Dat stelt ze zelf ook ("it's all the same birds of a feather"), maar ze verzuimt dit zelfde expliciet te maken. Ze laat na om te abstraheren van de concrete voorbeelden die ze geeft, waardoor het lastig wordt exact te duiden wat nu de algemene tendens van die WMD is.

Een ander punt van kritiek, dat hiermee samenhangt, is dat het boekje wat langdradig wordt. Door steeds hetzelfde punt vanuit weer een ander perspectief te benoemen krijg je als lezer de neiging te zeggen 'Nou weet ik het wel'. Hoewel het een leuk boekje is, zou het met minder pagina's en meer diepgang werkelijk goed geworden zijn.

Cover van het boek
Cathy O'Neil: Weapons of Math Destruction. How Big Data Increases Inequality and Threatens Democracy.
New York:Crown, 2017
213 pagina's, gevolgd door 44 pagina's noten, literatuurlijst en index
Uitgelezen: 5 februari 2023

Artificial Unintelligence

Dit was het tweede boekje dat ik las in het kader van de selectie voor onze nieuwe minor AI en beroep en ik moet zeggen dat ik dit een stuk minder vond dan het eerste. Het begint heel aardig met een paar hoofdstukken over hoe computer werken, hoe programmeertalen werken en wat de auteur voor werk doet (part 1: pp.3-48). Maar vanaf dat moment wordt het werk eigenlijk meer een politiek manifest over hoe het domein van programmeren en informatica niet voldoende divers, inclusief en vrouwvriendelijk is.

Sure, ze heeft een punt dat daar best wel wat aan verbeterd kan worden. Maar in haar analyse is het hele vakgebied inherent verkeerd omdat de oorsprong ervan kan worden getraceerd tot in de negentiende eeuw, wanneer blanke mannelijke wiskundigen en engineers machines gingen bouwen in plaats van iedereen een opleiding en een baan te geven:

Whether they realized it consiously or not, nineteenth-century mathematicians and other scientists had a choice. One option was to enact social change (emancipation, universal suffrage, breaking down class barriers) and develop the existing workforce by allowing all the people who weren't elite white man greater access to education and train these workers for jobs. Another option was to settle for the status quo and build machines that could do the work. They built machines. (p.78)

Vanaf daar ging het eigenlijk allemaal bergafwaards. De seksuele intimidatie van Marvin Minky (p.69), het experimenteren met drugs door Steve Jobs (p.70) of de (vermeende?) sociale onaangepastheid van (zelfs) Alan Turing (p.74) doordesemen nog heden ten dage het hele vakgebied van computerkunde en daardoor zijn de algoritmen die hierdoor bedacht en uitgewerkt worden eigenlijk politiek niet correct.

Afgezien van deze politieke opvattingen is het werk niet heel diepgaand. Het is duidelijk dat Broussard eerder journalist dan wetenschapper is. De twaalf hoofdstukken staan erg op zichzelf, bevatten behoorlijk wat autobiografische verhalen en anekdotes en hebben we wat te veel herhalingen. Haar avonturen in de zelfrijdende auto (H8) of de startup-bus (H10) zijn grappig om te lezen, maar voegen eigenlijk weinig toe aan het eigenlijke onderwerp van het werk (als er al een punt is in dergelijke hoofdstukken, heeft ze wel erg veel pagina's nodig om dat te maken).

Als voorbeeld van een machine learning project maakt ze een uitwerking van de titanic dataset. Een goed voorbeeld, maar het heeft volgens mij weinig zin om zes pagina's met data te laten zien (pp.104-111), of zelfs maar de Python-code die ze gebruikt om dit te genereren: ik denk dat deze pagina's overgeslagen door zowel lezers die wél als lezers die níet kunnen programmeren. Het (overigens zeer valide) punt dat ze in het betreffende hoofdstuk wil maken (dat het gaat om een model, en dat de werkelijkheid weerbarstig is), had ze ook zonder deze toevoegingen kunnen maken.

Broussard beklaagt zich op verschillende plekken over de ondervertegenwoordiging van vrouwen in zowel de geschiedenis van de informatica als de brede discussie over de rol en positie van AI. Hierbij gaat ze volledig voorbij aan de belangrijke vrouwen die er wél zijn geweest (Ada Lovelace, Joan Clarke, Grace Murray Hopper), en aan de grote invloed van de hedendaagse vrouwelijke denkers en schrijvers op dit gebied (Susan Kozel, Janet Murray, Martha Nussbaum, Carolyn Jennings) - schrijvers die fundamenteler en diepzinniger over deze materie denken en schrijven dan zij zelf.

Al met al een interessant boek: al is het alleen maar om aan te tonen dat interessante titels en onderwerpen niet altijd tot goede boeken hoeven te leiden. Een paar anekdotes, termen en ideeën zal ik er nog wel uit overnemen, maar verder zal ik studenten (en collega's) afraden dit boekje te lezen.

Cover van het boek
Meredith Broussard: Artificial Unintelligence. How Computer Misunderstand the World.
Boston, MA:MIT Press, 2018
199 pagina's, gevolgd door 38 pagina's noten, literatuurlijst en index
Uitgelezen: 20 januari 2023

You Look Like A Thing

Komend semester begint de opleiding met een nieuwe minor: AI en beroep. Omdat dit een brede minor is, die voor alle studenten van de Hanze open staat, en omdat men mij gevraagd had hier een kleine rol in te spelen, leek het me zinvol om eens wat boekjes te lezen die dit vakgebeid vanuit een breder, niet technisch perspectief bespraken. Afgelopen december bestelde ik drie van dergelijke boekjes en You Look Like A Thing was het eerste dat ik van die trits las.

Janelle Shane kende ik vanuit het onderdeel ARTificial, dat een tijdje onderdeel van onze minor Design, Art and Technology was. Zij is onderzoeker in Colorado, waar ze hologrammen maakt voor hersenonderzoek. Maar in het kader van beide minoren zit mijn interesse vooral in haar bijzonder leeswaardige blog, waarin ze allerlei rariteiten van Machine Learning projecten bespreekt. In dit blog stelt ze machine learning algoritmen aan de kaak, door ze vreemde vragen te stellen of juist uit te zoeken op welke dataset ze getraind zijn. Bij ARTificial keken we naar haar presentatie die ze in 2018 hield voor de Strange Loop Conference.

Die rariteiten vormen ook het leitmotiv van het boekje. In tien hoofdstukken vertelt ze hoe verschillende algoritmen leren en wat de problemen daarvan zijn. Het is me niet helemaal duidelijk waar die hoofdstukindeling op is gebaseerd (waarom het ene verhaal nu in dit hoofdstuk en niet in een ander staat), maar dat maakt voor de lezenswaardigheid niet uit.

Haar belangrijkste observatie lijkt te zijn dat machine learning projecten in principe altijd met een antwoord op de vraag komen, maar dat het antwoord niet altijd realistisch, nuttig of zelfs maar bruikbaar is. Zo gebruikte artiest / onderzoeker Joel Simon een algoritme om de ideale klasindeling van een schoolgebouw te bepalen – wat een school opleverde waarvan nagenoeg geen enkel lokaal een raam, ventilatie of nooduitgang had (p.146). Of een AI die de beste manier had gevonden om niet dood te gaan in een computerspel: pauzeer het spel tot in het oneindige.

Ondanks dat de bewijsvoering in het boekje wat anekdotisch is, slaagt Shane er wel in om de achterliggende technieken – en de hieruit voortvloeiende problemen – goed over het voetlicht te brengen. Ze weet duidelijk waar ze het over heeft, kan deze materie in een wat breder maatschappelijke context plaatsen en kan hier op een goede en onderhoudende manier over schrijven. Ik moest af en toe echt glimlachen om de voorbeelden die ze geeft. Het boekje is voorzien van illustraties die voor mijn smaak wat te kinderachtig zijn, maar voor anderen wellicht juist wat lucht geven.

Natuurlijk moet ze ook even uitleggen hoe machine learning eigenlijk leert. Dat doet ze in hoofdstuk 3 (pp.61-108), maar ik ben blij dat ik al weet hoe dat werkt, want op basis van haar uitleg zou ik dit niet begrepen hebben.

Al met al een fijn, informatief en goed leesbaar boekje dat zeker een toegevoegde waarde zou kunnen hebben in zowel een kunstzinnige als meer technische minor.

Cover van het boek
Janelle Shane: You Look Like A Thing and I Love You.
How Artificial Intelligence Works and Why It's Making the World a Weirder Place.
London:Headline Publishing Group, 2019
238 pagina's, gevolgd door 22 pagina's noten en index.
Uitgelezen: 6 januari 2023