Verslag nummer 79
Toegevoegd op zondag 19 oktober 2025
1.334 woorden
Totale Mobilisatie
Na die roman voor de boekenclub en al die boeken over geschiedenis vond ik het tijd om weer eens een echt inhoudelijk boek te lezen. En toevallig vond ik bij Godert Walter een nieuwe uitgave en vertaling van Die totale Mobilmachung van Ernst Jünger – een essay dat ik al sinds m'n studie wilde lezen maar wat er nooit van gekomen was. Dat er in deze bundel nog drie andere essays stonden was alleen maar mooi meegenomen.
Jünger kennen we natuurlijk als auteur en representant van de Conservatieve Revolutie. Ik las enige tijd geleden zijn In Stahlgewittern, en dat vond ik erg indrukwekkend. Maar Auf den Marmorklippen kwam ik niet doorheen, dus ik was een beetje ambivalent tegenover de auteur. Die ambivalentie kwam ook weer heel duidelijk naar voren: twee van de vier essays vond ik briljant en twee wel erg lastig qua taal en opbouw (en ik ben wel wat gewend, als zeg ik het zelf).
De totale mobilisatie (1930, pp.15-38)
In De totale mobilisatie schetst Jünger hoe de moderne oorlog (hij refereert hier natuurlijk aan de Eerste Wereldoorlog) niet meer op zichzelf staat, maar de gehele samenleving doordringt. Technologie, economie, wetenschap en cultuur worden in dienst gesteld van een permanente staat van paraatheid. Het gaat niet enkel om militaire strijd, maar om een collectieve mobilisering van alle krachten en middelen. Oorlog en maatschappij vloeien zo ineen, waardoor het moderne leven gekenmerkt wordt door een voortdurende dynamiek en intensivering.
Dit essay is indrukwekkend en opvallend actueel. Wie bedenkt dat het essay geschreven is vóór de machtsovername van Hitler in 1933, kan niet anders dan concluderen dat Jünger hier echt visionair is. Dertien jaar na dit essay zal Goebbels in het Sportpalast oproepen tot een totale oorlog (die, het moet gezegd, overigens al ruim honderd jaar eerder door Clausewitz was gepreludeerd). Aardig is dat er in deze bundel een terugblik uit 1980 is toegevoegd, waarin Jünger zelf ook opmerkt dat het aan actualiteitswaarde weinig heeft ingeboet:
Het zal de onbevangen lezer niet ontgaan dat deze kern nog altijd geldig is en dat vermoedelijk nog lang zal blijven. De bewapening van de wereldmachten heeft een planetaire omvang gekregen, en daaraan beantwoordt haar potentieel. Ook kleine staten dreigen in moeilijke omstandigheden met totale mobilisatie. (p.38)
Over de pijn (1934, pp.39-83)
In dit essay stelt Jünger dat de moderne mens een nieuwe verhouding tot pijn ontwikkelt. In plaats van pijn te willen uitbannen, ziet hij haar als toetssteen van authenticiteit en kracht. Het vermogen pijn te verdragen symboliseert een nieuwe, hardere mens die bestand is tegen de technische wereld en de vernietigende oorlogservaringen. Zo wordt pijn een esthetische en existentiële categorie, die zowel de kwetsbaarheid als de intensiteit van het bestaan blootlegt.
Jünger spreekt hier over zowel de moderne oorlogvoering als het modernisme an sich. Zo spreekt hij over het uitbannen van ziekten en honger (hij heeft het over de 'eeuw van de menselijke geest', p.46, of over het 'uitbannen van het buskruit', p.48), maar rept hij een paar pagina's verder alweer het luchtruim dat sinds kort voor militair-tactische doeleinden beschikbaar is gekomen (p.70).
Ondanks dat ik dit het minst leesbare van de vier essays vond, zitten hier ook wel weer wat visionaire observaties in:
We naderen een toestand waarin een bericht, een waarschuwing, een dreiging in luttele minuten elk bewustzijn moet hebben bereikt. Achter het amusementskarakter van de totale middelen, zoals radio en film, gaan bijzondere vormen van discipline schuil. Dat zal [...] ook blijken als de deelname, de aansluiting met name aan de radio, zal veranderen in een verplichting. (p.78)
Over de linie (1951, pp.84-124)
Dit essay is geschreven ter gelegenheid van Heideggers zestigste verjaardag en verscheen in een feestbundel die hier speciaal voor is uitgegeven. In het essay bezint Jünger zich op de grensoverschrijdende ervaringen van oorlog en techniek. De "linie" staat voor de existentiële grens die de mens confronteert met dood, vernietiging en het einde van traditionele waarden. Tegelijk zoekt hij naar mogelijkheden tot innerlijke vrijheid en transcendentie voorbij deze vernietiging.
In Over de linie richt Jünger zich nadrukkelijk op het nihilisme dat de moderne samenleving doordringt. Hij onderzoekt de gevolgen van een wereld waarin traditionele waarden en betekenisstructuren zijn weggevallen: wat blijft over als de samenleving volledig nihilistisch is geworden? De "linie" fungeert als metafoor voor de grens tussen orde en chaos, betekenis en zinloosheid. Tegelijk zoekt hij naar manieren waarop individuen, temidden van deze leegte, een innerlijke oriëntatie of vrijheid kunnen behouden.
Het nihilisme is een gevolg van de perfectie van de techniek, van de staat, van de sport of van de literatuur. Dit nihilisme, dat zagen we al bij Nietzsche, leidt tot een transcendente leegte die er om vraag op de één of andere manier gevuld te worden:
Als onder een lagere godenhemel ontstaan er in groten getale vervangende religies. Ja, men kan zelfs zeggen dat door de onttroning vna de hoogste waarden nu werkelijk alles een cultische betekenis kan krijgen en zingevend kan zijn. Niet alleen de natuurwetenschappen nemen deze rol op zich. Levensbeschouwingen en sekten gedijen: dit is een tijd van apostels zonder missies. (p.104)
Getallen en goden (1974, pp.125-213)
Dit essay gaat eigenlijk verder waar het vorige is geëindigd. Jünger onderzoekt hier de verhouding tussen de rekenkundige, mathematische ordening van de wereld enerzijds en de oeroude symbolische dimensies van mythe en religies anderzijds – het lijkt in deze een klein beetje op Theopoëzie van Sloterdijk. Het getal is voor hem zowel instrument van technische rationaliteit als toegangspoort tot het heilige, waarin archetypen en kosmische orde resoneren. Zo plaatst hij de moderniteit, die alles in cijfers uitdrukt, in dialoog met een metafysische dimensie waarin getallen ook dragers van betekenis en transcendentie zijn.
Dit vond ik zowel het leesbaarste als het interessantste essay van de vier (het is ook nog eens het langste). Het valt in drie delen uiteen: in het eerste deel gaan Jünger in op het fenomeen van het getal (met name op de nul, de één en de twee). Hij grijpt hier terug op Pythagoras en Gerbertus (paus Silvester II), maar ook op de minder bekende Chinese keizer Fu Xi, die Leibniz zou hebben geïnspireerd tot de binaire rekenkunde wat Wiener weer inspireerde tot het cybernetisme (p.145). De conclusie van al dat intellectuele geweld omschrijft Jünger als 'het uiteenvallen van een door kwantificering van elke zin ontdane wereld' – ah, daarin herkennen we natuurlijk het werk van Houellebecq.
In het tweede deel gaat Jünger in op juist het kwalitatieve aspect van het leven, waar de meetkunst ophoudt en de dichtkunst begint ("Milton, Klopstock, Händel, en al vroeg Psalm 90", p.178). Het modernisme wordt gekenmerkt door kwantificering, snelheid en beweging (feitelijk wat Hartmut Rosa dynamische Stabilisierung noemt), met alle gevolgen van dien: "Hoe groter de snelheid, des te monomaner de blik op de klok wordt gericht. De omtrekken verdwijnen, ze lossen op, en daarmee ook de kunstwerken" (p.181).
Het derde deel is een soort van conclusie. Mens en techniek komen steeds dichter op elkaar te zitten en er ontstaat een soort van dubbeling in het menselijk leven – een dagzijde en een droomzijde:
Aan de ene kant fietsen en straten, schepen en zeilen, hamers en smeden, spindels en weefgetouwen, steden en burchten, rede en wetenschap. Aan de andere kant de goden, de muzen, de helden en de culten, het feesten, het gedicht. Het gedicht als gelijkenis getuigt van de eenheid van het onsterfelijke in de mens met het eeuwige in het universum, en het is overbodig te piekeren over de vraag of het van binnenuit of van buitenaf komt. (p.212).
Conclusie
Al met al een zeer interessante bundel, met zeer leesbare en minder goed leesbare essays. Desgevraagd zou ik aanraden de essays in omgekeerde volgorde te lezen, met name omdat het laatste essay goed het veld schetst waarin Jüngers denken zich op afspeelt. Zo er een rode draad in de vier essays gezocht zou worden, zou die liggen in Jüngers poging om de moderne technologische en existentiële crisis te duiden: aanvankelijk door haar intensiteit en pijn te omarmen (essays 1 en 2), later door haar te overschrijden en opnieuw in verbinding te brengen met mythe, symboliek en transcendentie (essays 3 en 4).
